Waarom overkomt mij dit? Deze vraag, die we ons vroeg of laat allemaal stellen, is het centrale thema in De minzamen (2021), de laatste roman van Koen Peeters. Hoe komen mensen in het reine ‘met ziekte, het onvoorspelbare, de menselijke frictie?’ In de roman zoekt verteller Paul naar het antwoord in opdracht van zijn oude antropologieprofessor Remi, een personage dat ook in De mensengenezer (2017) van Peeters een belangrijke rol speelt en dat gebaseerd is op de Belgische antropoloog Renaat Devisch (1944-2020).
De minzamen, dat overigens opgedragen is aan de recent overleden professor Devisch, is een aaneenschakeling van gesprekjes tussen Paul en Remi en tussen Paul en een bonte verzameling van boeiende mensen. In die gesprekken wil Paul op aanraden van Remi niet ontheiligen of blootleggen en neemt hij dus een objectieve, neutrale houding aan. De mensen met wie Paul in gesprek gaat, worden ook ‘de minzamen’ genoemd: ze hebben het talent om ‘over het onzegbare te praten’ en om te gaan wat we niet kunnen benoemen of begrijpen. ‘Bijvoorbeeld onze sterfelijkheid, toeval en noodlot, het kwaad en het geweld, en alle gevoelens en stemmingen die ons daaromtrent beheksen.’
Het onzeglijke en het onzichtbare zijn ook in Peeters’ Afrikaromans belangrijke thema’s. Waar Duizend heuvels (2012) het onzegbare van de gruwel van de Rwandese genocide evoceert, voert De mensengenezer (2017) het onzichtbare tussen hemel en aarde ten tonele met Congolese geesten, genii en daimonen. In De minzamen wordt dan weer getracht over het onzegbare te praten door op zoek te gaan naar de zin van smart en lijden. Onrecht in een mensenleven verklaren is ambitieus en enkelen van de minzamen die zich eraan wagen bevinden zich dan ook op de grens tussen zorg en zelfgenoegzaamheid. Zo laat ene Pierre, een handoplegger en magnetiseur die de genezende kracht van zijn handen met een zogenaamd mysterieuze, Afrikaanse kracht bewijst, zijn patiënten diep in zijn ‘sji-oog’ kijken en verkoopt hij kruidenmengsels om hun bloed te tonifiëren. De katholieke priester Roger verkettert euthanasie, maar vindt aflaten en relikwieën dan wel weer zinvol. Deze beunhazen hadden niet misstaan in een Netflix-serie over oplichters à la The Tinder Swindler of Bad Vegan, maar een gezonde portie scepsis is Paul, een zelfverklaarde ongelovige, gelukkig niet vreemd: ‘zo’n ziener spreekt als een charlatan, die liefst van al snel zijn geld incasseert.’
Naast sympathieke charlatans ontmoet Paul ook minzamen met wie de gesprekken, in plaats van zweverig gezwets, wereldse wijsheden opleveren. Zo begrijpt Paul dankzij een psychiatrische patiënt dat psychische problemen kunnen voorkomen in ‘kleine, leefbare, zelfs onschuldige vormen’, maar dat ze ook bestaan als ‘verstorende, ondraaglijke, zelfs onmenselijke ziektes’ en dat aan dat laatste niks romantisch is. Uiteraard.
In dat licht doet het daaropvolgende verslag van een Congolese mbwoolu-genezing nogal wrang aan. Een dertienjarige die, zoals dat nu eenmaal gaat met pubers, ‘gewrongen zit in zichzelf’, wordt geknepen, in een put neergelaten en overgoten met water. Na drie dagen van eenzame opsluiting in een initiatiehuis belandt hij weer in de met cultusbeelden bezaaide put. Deze keer wordt hij er besmeurd met bloed dat uit een overgesneden kippennek gutst. Op aandringen van Remi mag Paul niet kwetsend schrijven over het ritueel, want
wat in hemelsnaam is het verschil tussen de zogezegd morsige situatie in de mbwoolu-put en onze klinische, witte wereld van wacht- en consultatiekamers met doktersjassen en een netjes ingekaderd twee keer afgestempeld, drie keer gehandtekend diploma aan de muur?
Hoewel Remi het Congolese genezingsritueel hier tegenover de huidige klinisch-medische westerse aanpak lijkt te plaatsen, doet het beschreven mbwoolu-ritueel mij echter ook denken aan de vroege westerse behandeling van psychiatrische patiënten met isolaties en onderdompelingen in ijskoud water. Ondanks het feit dat Remi Paul op het hart drukt om niet te oordelen, roept het fragment de vraag op hoe moreel het is om in naam van de wetenschap minzaam toe te kijken. Wat met de verwaarlozingen en mishandelingen die plaatsvinden in het teken van duivelsuitdrijvingen? In kranten verschijnen geregeld berichten over de ‘macabere opmars’ van het geloof in hekserij in onder andere Congo, en in West-Europa blijken uitdrijvingsrituelen met dodelijke afloop op hun retour. Paul velt echter zoals gevraagd geen oordeel en past net als Remi de methode van het ‘participerend observeren’ toe. Volgens Paul is de minzame immers wat afstandelijk. ‘Zwijgen, niet alles willen zeggen, discreet afstand houden.’
Deze houding lijkt me echter vooral een gemiste kans voor de roman om dieper in te gaan op dergelijke ethische kwesties. Is het wel mogelijk om afstandelijk te blijven bij de fundamentele vragen van het bestaan? Van een postmoderne roman kun je geen plot of sluitende antwoorden verwachten, aldus literatuurwetenschapper Bart Vervaeck in Het postmodernisme in de Nederlandse en Vlaamse roman (1999). De minzamen is bij momenten echter zo beschrijvend dat het boek, hoeveel belangrijke thema’s er ook aan bod komen, moeilijk beklijft. Observeren zonder een standpunt in te nemen mag dan een antropologische onderzoekstechniek zijn, in een roman loop je met deze afstand het risico lezers aan de oppervlakte te verliezen.
Hoewel De minzamen dus heel wat essentiële en actuele kwesties evoceert (naast de vraag naar de behandeling van psychisch lijden, komen ook zogenaamde woke-speerpunten als roofkunst, dekolonisatie, appropriatie en institutioneel racisme aan bod), worden deze thema’s nooit uitgediept en hebben lezers het raden naar de mening van de verteller of auteur. Van de standpunten die in De minzamen wél aan bod komen, kun je je dan weer afvragen hoe origineel die zijn. Op de vraag naar contingentie en leven en dood vinden we bijvoorbeeld deze filosofische bespiegeling:
een dood lichaam zien, al is het een vredige oude ezel, is ook een oproep, zelfs de opdracht een mens te zijn die op zijn manier zijn tijd voluit geleefd zal hebben. Welja leven, zoals niemand ooit tevoren, samen met anderen, zonder zichzelf te verliezen.
Een confrontatie met de dood leidt dus tot het inzicht dat we beter ten volle van het vergankelijke leven genieten? Onder jongeren heet deze levenshouding tegenwoordig yolo: you only live once. Ook andere overpeinzingen van Paul, zoals ‘dat het is wat het is, dat zal het zijn’ of ‘de ogen, de zielenspiegels waarin alles te lezen is’, horen allicht beter thuis op wandtegeltjes dan in highbrow literatuur.
Hoewel De minzamen misschien geen vernieuwende inzichten oplevert, bevat de roman wel heel wat feitelijke weetjes. Net als Peeters’ Afrikaromans kan De minzamen als ‘documentaire literatuur’ beschouwd worden, waarbij volgens de omschrijving van literatuurwetenschapper Lieselot de Taeye ‘documentaire stof afgewisseld wordt met contrafactuele, duidelijk verzonnen elementen’. Peeters’ eruditie en onderzoekstalent komen ook in zijn laatste roman weer volop tot uiting, wat resulteert in interessante informatie over taal, antropologie en psychologie.
Dat Peeters academische talenten heeft, staat dus buiten kijf, maar soms wringt zijn schrijfstijl. Zo komt de niet altijd even vlotte bijwoordelijke bepaling ‘op…wijze’ (b.v. op onverschillige wijze, op strategische wijze) in Duizend heuvels en De mensengenezer respectievelijk vijftien en dertien keer voor op plaatsen waar een minder omslachtige formulering had volstaan. Hoewel Peeters in De minzamen veel vlotter en bij momenten poëtisch schrijft, is zijn stijl met de vele verkleinwoordjes soms wat al te… minzaam: ‘een begijntje’, ‘moedertjes’, ‘zusters rondfladderend als houtduifjes’, frutseltjes’, ‘billetjes’, enzovoort. De diminutiefjes illustreren allicht de welwillende blik van de observator, maar komen ook een tikkeltje neerbuigend over, en laat dat nu net de tweede betekenis van ‘minzaam’ zijn. Met een knipoogje naar de wokies onder ons: misschien is dat nu eenmaal hoe zogenaamde witte mannen van middelbare leeftijd plachten te praten?
Reacties
Je reactie zal pas verschijnen na controle op spam. Dat kan een paar uren of dagen duren.