De mystiek van de snijboon

I, Coleoptile

Ann Cotten en Kerstin Cmelka

Najaar 2010 verschenen van Ann Cotten (1982) twee nieuwe uitgaven: Florida-Räume, een verzameling gedichten, prozateksten en essays geschreven door tien verschillende (fictieve) auteurs (Suhrkamp Verlag) en I, Coleoptile, een dichtbundel met Engelse gedichten gecombineerd met een fotoreeks van de Duitse kunstenares Kersting Cmelka. I, Coleoptile, waarover ik het hier vooral wil hebben, werd uitgegeven bij Broken Dimanche Press, een jonge Berlijnse uitgeverij die in 2009 werd opgericht door de enthousiaste Ierse schrijver John Holten. Broken Dimanche Press wil jonge, beloftevolle schrijvers aansporen in een andere taal te schrijven. Daarnaast stimuleert de uitgeverij de samenwerking tussen schrijvers en beeldende kunstenaars. Dat is in het geval van I, Coleoptile bijzonder goed geslaagd. Het boek(je) is mooi vormgegeven en laat ons een onbekende kant van Ann Cotten zien. Maar daar zullen Cottens lezers bij elke nieuwe uitgave beducht voor moeten zijn: onvoorspelbaarheid is nu eenmaal de kern van haar programma.

Taalspel

Toen Ann Cotten in 2007 debuteerde met Fremdwörterbuchsonette werd ze unaniem uitgeroepen tot dé belofte van de moderne Duitse poëzie. Recensenten omschrijven haar werk  doorgaans als ‘raadselachtig’, ‘experimenteel’, ‘hermetisch’. Andere vaak gehoorde adjectieven zijn ‘erudiet’, ‘speels’ en ‘grappig’. Cotten maalt inderdaad niet om een duidelijk afgelijnd imago. Ann Cotten is geen merknaam en ze doet er ook alles aan om er geen te worden. Wie in het jonge oeuvre van deze Oostenrijkse dichteres met Amerikaanse roots begint te grasduinen zal vooral stuiten op drijfzand. Zelf zegt ze in een interview: ‘Ik speel een spel met de taal, daar heb ik de mogelijkheid om dingen uit te proberen en me in een betekenisloze of doelloze ruimte te bewegen. Je zou het eerder met dansen kunnen vergelijken.’ (Zeit-online 2008)

Een uitspraak die sterk doet denken aan de abstracte basisprincipes van de Amerikaanse L=A=N=G=U=A=G=E -beweging. Cotten kan inderdaad een taaldichter worden genoemd, maar volgens mij is er meer aan de hand. Het gaat haar niet alleen om het spel met de taal, maar ook en vooral om het spel op zich. In haar theoretische essay ‘Etwas mehr’ grijpt ze terug naar de zogeheten ‘speltheorie’ van Friedrich Schiller waarin het tegengestelde begrippenpaar ‘ernst’ en ‘spel’ als complementair wordt beschouwd. Ernst moet speels, relativerend, experimenteel, zelfreflecterend zijn om volwaardig te zijn. Omgekeerd geldt ook dat elk spel met de grootste ernst gespeeld moet worden, met als inzet niets minder dan het eigen bestaan. Dat betekent dat elk middel hoogstens tijdelijk het juiste is en dus vrijwel altijd ter discussie moet worden gesteld. ‘Es gibt keine sichere Methode,’ luidt het einde van haar essay dan ook veelzeggend.

Dat alles op het spel staat, blijkt wel uit de weg die Cotten in korte tijd heeft afgelegd. Met het internetproject Glossar attrappen (2008) breit ze een gewaagd vervolg op het bejubelde vormexperiment van Fremdwörterbuchsonette. De bezoeker van de site wordt uitgenodigd om eindeloos te dwalen tussen de meer dan 500 tekstfragmenten en citaten die telkens vergezeld gaan van een foto of een tekening onder het motto ‘chaotisch wegklikken in de chaos van de wereld’. ‘AusnahmeVerlag’ in Hamburg stelt op bestelling boeken samen uit de teksten op deze website. De bezoeker kan kiezen voor een random-versie of zelf een keuze maken uit de 508 teksten en 600 beelden. Maximale grootte per boek is 50 pagina’s (25 combinaties met beeld). De volledige uitgave zou ongeveer 20 volumes beslaan.

Dergelijke combinatie-experimenten doen natuurlijk onmiddellijk denken aan de Honderdduizend miljard gedichten van Raymond Queneau en de wiskundige basisprincipes van Oulipo, waar Cotten ook naar verwijst in I,Coleoptile: ‘We all know from Oulipo that the farthest fetching often finds itself dredging the nearest holes.’

Haar recente boekproject Florida-Räume presenteert ze als de neerslag van ingezonden gedichten, prozastukjes en essays van een tiental schrijvers. Het gaat ongetwijfeld om fictieve auteurs, afsplitsingen van Cotten zelf. Het is echter onmogelijk uit te maken of een tekstfragment ernstig dan wel ironisch bedoeld is. Cotten speelt een verregaand kat en muis-spel met zichzelf en de lezer waarbij de laatste in het ongewisse achterblijft.

Majakovski

In I, Coleoptile gooit ze het nog maar eens over een andere boeg. In dit dubbelproject schuift Cotten haar ironische auteursspelletjes en vormexperimenten naar de achtergrond en kiest ze voor een intimistischer aanpak. Op verzoek van uitgever John Holten schreef ze voor het eerst een integrale dichtbundel in het Engels en ging ze de samenwerking aan met de Oostenrijkse kunstenares Kerstin Cmelka (1974). Het eindresultaat is een prachtig vormgegeven boekje waarin ze gedichten rond het thema ‘ontluiken’ afwisselt met zwart-witfoto’s die scenes evoceren uit de populaire Sovjetfilm The lady and the hooligan uit 1918. De dichter Vladimir Majakovski schreef voor deze film het script, deed de regie en speelde zelf de hoofdrol (zie videofragment). In de fotoserie van Cmelka figureert Cotten (foto) als de mannenfiguur – de hooligan (personage) annex Majakovski (acteur) – die op het eind in elkaar wordt geslagen. Daarmee lijkt ze zich te identificeren met de Russische dichter, rebel en communist. In de gedichten verwijst Cotten slechts één keer expliciet naar Majakovski, met name in het laatste gedicht ‘Take away Kasbek’. ‘If this / mountaneous / holy heap / is in the way, / then tear it down,’ zegt ze resoluut over Kasbek, de derde hoogste bergtop van de Kaukasus in Georgië, tevens geboortestreek van Majakovski. Kasbek staat hier symbool voor alles wat ons het zicht beneemt en aangezien ‘our way is mistier than mist’ is het zaak om elk obstakel met de grond gelijk te maken. Uit de slotverzen van dit gedicht spreekt een intens verlangen naar heldere (spirituele) vergezichten waar de groene mist, die over het hele boek hangt, definitief is opgetrokken.

Pluimschede

Maar waar slaat dat mistige woord ‘coleoptile’ uit de titel nu eigenlijk op? Het is een term uit de plantkunde – in het Nederlands ‘coleoptiel’ of ‘pluimschede’ – en staat voor de vliezige stengelschede die bij grasachtige planten het pluimpje omsluit. Het betreft het vlies dat het ontkiemende zaadje in de grond beschermt tot het sterk genoeg is om zich bovengronds te ontwikkelen tot een volwaardige plant. Het gaat hier dus om een omhullende vorm die volledig ten dienste staat van een ontluikend organisme. Of met een parafrase: I, Coleoptile – Ik, Coleoptiel – ben slechts het voorlopige omhulsel van een gave boon-in-wording. Het is verleidelijk om hierin een metafoor te zien voor het vergankelijke lichaam versus de eeuwige ziel.

Op de flaptekst presenteert Cotton het boek als een studie over de ‘green bean’ (snijboon) waarvan de vorm ‘is not public or private, neither phallic nor vaginal; if anything, it resembles the vague idea of a soul or astral body […]’ Een platonische interpretatie dringt zich op: als de gave, groene boon model staat voor de ziel, dan is het coleoptiel het symbool van het beschermende maar ook belemmerende lichaam. Cotten opent de bundel met een kort prozastukje dat heftig inzet: ‘The fucking green steam is full. A large depression has spread from one end of the sky to the other. […] All this ‘coming up to say hello’, fuckin plants, bad green, bad idea. […]’

Daarna komt het ontkiemende zaadje van de groene boon aan het woord. Het voelt zich opgesloten en beklaagt zich over het nauwsluitende coleoptiel. ‘I’m yearning and striving and goofing around, I am posing and feeling, but my feeling doesn’t go anywhere.’

Enzo, zo heet het kiemende zaadje, wordt nochtans bemoedigend toegesproken:

O Enzo
thou sprout
coat of ow
out of coat
out of that
now.

We volgen het wordingsproces en het pijnlijke labeur van Enzo tot en met zijn verdwijning: ‘Enzo tries, dries, dies’. Daarnaast wordt in de meest uiteenlopende dichtvormen gereflecteerd op thema’s als ‘reizen’, ‘ontheemd zijn’ en ‘het verlangen naar inzicht ’. Wat dat laatste betreft is het coleoptiel ook oorzaak van de onkenbaarheid van het bestaan. Het functioneert dan als een ondoordringbaar vlies tussen bewustzijn en werkelijkheid, en zou symbool kunnen staan voor het gebrekkige inzicht waartoe elke mens veroordeeld is. Anders gezegd: in het dappere streven van de kleine zaailing kunnen we onze eigen pogingen herkennen om tot helderheid en klaarheid te komen. En toch spreekt uit al deze teksten de wil om alles wat het inzicht belemmert uit de weg te ruimen, tot en met de Kaukasische Kasbekberg.

Af en toe wekt Cotten de indruk dat de ontwikkeling van zaadje tot volgroeide plant slechts een eerste stadium is naar een hoger inzicht, wat er op kan wijzen dat ze (voorzichtig) mystieke paden betreedt. Bovendien roept de neiging om in het kleinste (een zaadje) een afspiegeling te zien van het kosmische de herinnering op aan een gebruikelijke denkmethode in de mystiek.

Maar Cotten zou Cotten niet zijn als ze zich op een enkelvoudig mystiek verlangen zou laten vastpinnen. Aan de menselijke conditie valt niet te ontkomen zoals ze duidelijk aangeeft op de achterflap: ‘Als de omstandigheden het vragen zal de Amerikaanse Socialist gevoel voor humor tonen; en dat zal hij blijven doen tot iemand heeft uitgevonden hoe mensen kunnen leven zonder voeding, liefde en geborgenheid.’ In I, Coleoptile bespeelt Cotten meerdere registers tegelijk: van filosofisch-symbolisch en mystiek tot de hedendaagse realiteit van internet en popsongs. Geen oprecht menselijk gevoel is haar daarbij vreemd. Dit eenvoudige liefdesgedicht, bijvoorbeeld, liegt er niet om. Weg zijn de ironische spielereien, verdwenen is de cerebrale, hermetische Cotten. Vol spontane overgave richt ze zich tot de geliefde in de meest simpele en directe woorden die zó in een popsong kunnen.

Love me, love me, run your fingers
from my head all the way down
to where I stand on the ground.

Ask me, ask where I will go
cascade of ideas and lust
do I have the guts to know
what will lie apart and what is just a blow?

Find me, find me, as your playing
ceases to be all, by chance
upon a racing corner,
comet, glance.

Helemaal verborgen in de binnenflap staat het laatste gedicht, toepasselijk ‘Last’ getiteld, waarin de dichteres bekent dat ze zich heeft teruggetrokken in de cocon van de taal. De taal als laatste beschermende vlies tot aan haar dood.

Last

No longer do I pass the intentions by but
I miss the rest. I am a woman as yet
in a cocoon. I am embarrassed
that one has caught me as I unfold
my first wing, still in the “real,-”bag.
Your hairy arms
o how I could swarm, admire!
How I could roll my segments
thunder-clean, I was stark cushions
with enough feet for all the world.
But he who touches me now gets splinters
and I go through the alphabet
in order to conclude, until my death.
Now please feed my pelt with poems
and with time. So much time, so many times a single beer.
I hear your voices. I am here.

Met dit eenzaam eindpunt sluit Cotten een mysterieus-passionele cyclus af. Althans, zo lijkt het: als een nagedachte volgt nog een ‘droge mop’ voor volwassenen:

What does a sun do when it sees a shiny blade of grass?
– Make hay.

Links

Broken Dimanche Press, Berlijn, 2010
ISBN 9783000326271
86p.

Geplaatst op 12/01/2011

Naar boven

Reacties

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Je reactie zal pas verschijnen na controle op spam. Dat kan een paar uren of dagen duren.