Filosofie, Recensies

Een angstvrije wereld voor alle genders

Wie is er bang voor gender?

Judith Butler (vert. Mieke Maassen, Margriet van Heesch en Janne Van Beek)

Op de Olympische Spelen in Parijs kwam bokskampioen Imane Khelif in het oog van een (sociale)mediastorm terecht toen haar sekse- en genderidentiteit fundamenteel ter discussie werden gesteld. Daarmee herhaalde zich het mensonterende schouwspel dat jaren eerder ook de loopster Caster Semenya had getroffen. Khelif en Semenya zijn de bekendste namen uit een groep atleten van wie niet of slechts onder veel tegenkanting wordt aanvaard dat ze in de vrouwensport aantreden. Immers, zijn deze atleten wel voldoende vrouwelijk om aan de vrouwensport te mogen deelnemen? Vertonen zij geen dermate mannelijke kenmerken dat hun deelname de eerlijke concurrentie onder vrouwen vervalst? Het zijn vragen die deze atleten in hun mens-zijn raken: wie niet aan de binaire sekse-indeling beantwoordt, heeft in de professionele sport niets te zoeken. De documentaire Category: Woman (2022) van regisseur en voormalig Olympisch hockeyspeelster Phyllis Ellis biedt een indringend portret van vier atleten uit het Globale Zuiden en hun strijd voor het recht om hun sport op internationaal competitief niveau te mogen beoefenen. De film legt met name de samenhang van seksisme en racisme bloot in de verwoestende maatregelen die de lichamen en levens van deze vrouwen treffen. Een diep en agressief geuit wantrouwen tegenover succesvolle atletes van kleur lijkt hieraan ten grondslag te liggen: zijn het wel vrouwen?

Dergelijke categorieke discussies in de sport zijn een voorbeeld van wat Judith Butler het genderfantasma noemt. In Wie is er bang voor gender? verklaart de Amerikaanse filosoof en gendertheoreticus de backlash tegen non-binair genderdenken en progressieve wetgeving op dat gebied vanuit een door angst gevoede obsessie met de zogenaamde ‘genderideologie’. Met een begrip van de Franse psychoanalyticus Jean Laplanche definieert Butler een fantasma als een ordening van (bewuste en onbewuste) verlangens en angsten die de werkelijkheid een overgedetermineerde verklarende structuur oplegt. In het genderfantasma wordt ‘gender’ niet, zoals enkele decennia geleden nog, genegeerd als een secundair theoretisch-intellectueel verschijnsel, nee, ‘gender’ geldt vandaag als niets minder dan de oorzaak van de teloorgang van de beschaving, als levensbedreigend voor ‘de mens’. Het Vaticaan identificeert ‘gender’ als oorzaak van kindermishandeling, in Rusland verklaart ‘gender’ de bedreiging van de nationale veiligheid, in autoritair westers gedachtegoed bedreigt het ironisch genoeg de vrijheid: de vrijheid van het witte, patriarchale gezin. Butler stelt bovendien een al dan niet gewilde overeenkomst vast tussen deze opvattingen uit conservatieve, veelal christelijke hoek en de positie van feministen die zich genderkritisch noemen. Hen verwijt Butler dat ze een karikaturale voorstelling van gender prediken en in naam van de verdediging van vrouwen trans en intersekse personen het recht op zelfbepaling ontnemen.

 

Terugkeer van absolute normen

Butlers omvangrijke werk heeft altijd al getuigd van een grote betrokkenheid op maatschappelijke en ethisch-politieke vraagstukken, met onderwerpen als de destructieve effecten van ‘hate speech’, de uitdagingen voor geweldloos collectief verzet, de ethische kracht van kwetsbaarheid en intersubjectieve afhankelijkheid, en de spanning tussen Joodse identiteit en kritiek van het zionisme. Bovenal werd Butler bekend met Gender Trouble (1990), een baanbrekend werk over sekse en gender als eigenschappen die door normerende toeschrijving, herhaling en oefening – wat Butler performatieve praktijken noemt – gevormd en daardoor pas kenbaar worden. Omdat normen contextafhankelijk zijn, en herhaling en oefening hand in hand gaan met variatie en imperfectie, kunnen ook de invulling van en de identificatie met een sekse en genderidentiteit verschuiven. Butler ontkent daarmee niet de biologische verschillen maar toont aan hoe deze betekenisvol worden vanuit een conceptueel, talig kader, een wetenschappelijk, politiek en cultureel gevoed kader dat niet onveranderlijk is. In daaropvolgende publicaties (Bodies that Matter uit 1993, Undoing Gender uit 2004) gaat Butler dieper in op de materialiteit van lichamen en levens in relatie tot normen van wat als een menselijk lichaam geldt. Die normen produceren ook niet-menselijke lichamen, abjecte lichamen die als minder menswaardig gelden. Butler buigt zich over de vraag hoe restrictieve genderpatronen ondermijnd kunnen worden en analyseert gewelddadige gevallen van het ‘maken’ en ‘ongedaan maken’ van een genderidentiteit, bijvoorbeeld door ingrijpende medische behandeling.

 Wie is er bang voor gender? (Who’s Afraid of Gender, 2024) pikt de draad van het gendervraagstuk opnieuw op. Uit het boek spreekt een groot besef van urgentie, nu de politieke en maatschappelijke fracties groeien die lijken aan te sturen op een terugkeer naar een geïdealiseerd tijdperk met ‘man’ en ‘vrouw’ als onaantastbare categorieën. Het is een ontwikkeling die Butler zonder meer fascistisch noemt: met hun totaliserende discours identificeren deze autoritaire machten schaamteloos bepaalde bevolkingsgroepen als bron van kwaad. Het fantasma van ‘gender als verwoestende kracht wordt het pseudomorele alibi om een golf van verwoesting te ontketenen tegen al diegenen die in vrijheid willen leven en ademen’. Voor Butler, die zich als non-binair identificeert, ligt het doel van hun boek dan ook niet in de eerste plaats in ‘scherpe analyses’ van de antigenderretoriek maar in de aanzet tot ‘een overtuigende ethische en politieke visie die we nu nodig hebben’. Toch biedt het boek wel degelijk verhelderende analyses die de draagwijdte aantonen van wat er voor Butler op het spel staat.

 

Fantasmatische retoriek

In het hoofdstuk over ‘Visies van het Vaticaan’ laat Butler niet veel heel van de ogenschijnlijk progressieve standpunten van de huidige paus. Zo verbindt zijn strategisch ingezette linkse retoriek woorden als ‘ecologische crisis’ met ‘de crisis van het gezin’. Voor Franciscus is er slechts één gezin, het gezin dat zich niet door populaire ideologische concepten laat leiden maar aan de antropologische natuurwetten beantwoordt, en deze zijn door God gegeven. De Kerk associeert kindermishandeling met niet-normatieve vormen van seksualiteit, een perfide staaltje van externalisering van het eigen probleem met kindermisbruik, aldus Butler. Een uitgesproken vorm van ‘moreel sadisme’ vindt Butler in de fantasmatische retoriek van evangelisten die met de steun van westers kapitaal de antihomo- en antigenderstandpunten wereldwijde ingang doen vinden: het prediken van angst en haat om de wereld te redden.

Ook de ontwikkelingen in de Verenigde Staten sinds het presidentschap van Donald Trump krijgen veel aandacht, zoals de toenemende criminalisering van seksuele vorming in het onderwijs, die hand in hand gaat met het verwerpen van vorming rond de geschiedenis van de slavernij. Butler wijst op discrepanties in de wetgeving van het Hooggerechtshof, dat weliswaar de individuele discriminatie van trans personen afkeurt – en zelfs erkent dat sekse geen onveranderlijk gegeven is – maar het recht op reproductieve zelfbeschikking sterk beknot. Dat gebeurde met name in 2022, toen het Hooggerechtshof het recht op abortus uit de Amerikaanse grondwet haalde door de intrekking van het befaamde arrest ‘Roe vs Wade’. Met dat arrest had het Hooggerechtshof in 1973 geoordeeld dat het recht op abortus tot de privésfeer behoorde en dus niet onderhevig was aan de wetgeving van de individuele staten. Sinds 2022 is abortus in 14 Amerikaanse staten verboden, behalve in uitzonderlijke omstandigheden die meestal beperkt worden tot een levensgevaarlijke medische conditie voor de vrouw. Sommige staten morrelen bovendien aan de vrije toegang tot anticonceptiva. Met het inperken van de reproductieve rechten vergroot de staat zijn zeggenschap over de persoonlijke, lichamelijke integriteit. Zwangerschap wordt hiermee een zaak van staatsbelang, en dat in een politiek-economische context die de neoliberale vrijheden steeds verder uitbreidt.

Al in Gender Trouble bekritiseerde Butler de absoluutheid van de categorie ‘vrouwen’ zoals deze door sommige feministen wordt gehanteerd. Het voorliggende boek zet deze discussie voort naar aanleiding van de toenemende polarisering tussen feministen die zichzelf ‘genderkritisch’ noemen en diegenen die inclusieve feministische allianties met trans en genderqueer personen voorstaan. Met name het Verenigd Koninkrijk kent een sterke, ook academische feministische antigenderbeweging, waarvan de aanhangers door tegenstanders ‘terfs’ worden genoemd, transexclusive radical feminists. Butlers verontwaardiging klinkt hier nog luider dan in de afrekening met het Vaticaan en het Trumpiaanse Hooggerechtshof. Niet alleen spannen deze feministen het werk van invloedrijke feministische denkers uit de jaren zeventig en tachtig onterecht voor hun kar, aldus Butler, ze beletten door hun categorieke opvattingen ook elke mogelijke feministische alliantievorming. Daarmee sluiten ze al dan niet bewust aan bij reactionaire en autoritaire machten. Butler is uitermate scherp voor academica Kathleen Stock en schrijfster J.K. Rowling, wier sterk gemediatiseerde standpunten over trans vrouwen ook internationaal voor beroering zorgden. Butler oordeelt dat Stock en Rowling psychisch geweld uitoefenen tegen trans personen: ze ontzeggen hun niet alleen het (juridische) recht op zelfbenoeming maar herleiden hen ook tot de seksetoeschrijving die ze bij hun geboorte kregen en later afwezen. Een trans vrouw zal in die gedachtegang altijd potentieel ‘mannelijk’ handelen, en in de biologische logica van Stock en Rowling is dat potentieel gewelddadig – met nauwelijks verholen ironie last Butler hier een passage in over de ‘fobische focus op de penis’ achter deze opvatting van mannelijkheid.

Hoewel Butler hun boek Gender Trouble maar zijdelings vermeldt, lezen delen van Who’s Afraid of Gender als een precisering en actualisering van wat hen in 1990 zo invloedrijk uiteenzette. Herhaaldelijk beklemtoont Butler dat hen het belang van sekse niet ontkent maar net een manier zoekt ‘om de realiteit van sekse te begrijpen, los van aannames over natuurlijke complementariteit of biologisch determinisme’. In het hoofdstuk ‘Hoe zit het met sekse?’ lezen we hoe de inschatting van biologische verschillen hoofdzakelijk gebeurt op basis van de reproductieve functies van het lichaam: onder het mom van ‘gezond verstand’ wordt voortplanting zo hét criterium om lichamen te ordenen en te controleren. En dat is geen toeval, aldus Butler, want de heteroseksuele voortplanting is (ook historisch) hét genderfantasma van de patriarchale macht. Butler pleit ervoor om de obsessie met de voortplantingsorganen te verlaten en te werken aan een alliantie van feministen, trans en non-binaire activisten vanuit hun gemeenschappelijke streven naar reproductieve zelfbeschikking.

 

Kritiek van de binariteit

Butler bepleit ook een herziening van de traditionele oppositie tussen natuur (biologie) en cultuur (constructie). Een model van interactie en co-constructie doet meer recht aan de voortdurende wisselwerking tussen biologische en sociale factoren in het concrete belichaamde leven. Butler stelt vast dat dit model weliswaar al gehanteerd wordt in medisch onderzoek naar bijvoorbeeld kanker – bepaalde genetische factoren worden pas actief in interactie met bepaalde omgevingsfactoren – maar niet door aanhangers van de binaire sekse-indeling. In het hoofdstuk ‘Welk gender ben je?’ haalt Butler hiervoor de discussie aan rond de deelname van trans vrouwen maar ook van cisgender vrouwen met een afwijkend testosteronniveau aan de vrouwensport. In het licht van de eerder vermelde ophef rond bokser Imane Khelif is Butlers uiteenzetting bijzonder actueel. Internationaal onderzoek naar testosteronniveaus bij professionele atleten laat een breed spectrum zien, met een opvallend laag testosteronniveau bij een aantal cisgender mannen en een even opvallend hoog niveau bij sommige cisgender vrouwen. Bovendien blijken personen met een hoog testosteronniveau niet noodzakelijk beter te presteren. Evenzeer kapen trans vrouwen, die sowieso sterk ondervertegenwoordigd zijn in de vrouwensport, niet noodzakelijk de hoogste prijzen weg. Studies wijzen op het belang van materiële omstandigheden, omkadering en ondersteuning, niet-hormonaal gerelateerde anatomische aspecten, en bovenal mentale weerbaarheid. Na een traditie van verplichte operaties, therapieën en onderzoeken heeft het Internationaal Olympisch Comité daarom, als een van de enige toonaangevende instanties, in 2021 de verplichte testosterontesten laten vallen. Opnieuw is dit een terrein waar Butler pleit voor alliantievorming: cisgender vrouwen delen immers de belangen van trans vrouwen, want ook hun biologische kenmerken kunnen leiden tot uitsluiting. Fundamenteler nog is Butlers pleidooi voor een open hantering van genderidentiteiten: geen afbakening op basis van uitsluiting maar een inclusie die de ordening an sich verandert.

Dat met name bij sportvrouwen van kleur de genderidentiteit in twijfel wordt getrokken – zie hiervoor ook de al vermelde documentaire Category: Woman – noopt Butler tot aandacht voor de raciale en koloniale erfenissen in de medische wetenschap over genderbinariteit. Lichamen van Zwarte, gekoloniseerde en tot slaaf gemaakte vrouwen vormden letterlijk het materiaal van gewelddadige gynaecologische onderzoeken die ex negativo de norm van het Witte, Europese, vrouwelijke lichaam versterkten. Dat alles rond ‘gender’ door onder andere het Vaticaan wordt beschouwd als een vorm van kolonisering, is in die optiek uitermate ironisch, aangezien uitgerekend de koloniale machten het exclusieve, binaire genderkader oplegden. Butler citeert recent onderzoek uit Afrikaanse landen over de intersectie van ras, gender en kolonisering, dat belangrijke inzichten toevoegt aan de kennis die er al bestond over bijvoorbeeld de criminalisering van de Indiase hijras onder het Britse bewind.

Niettemin heeft Butler zeker oren naar de bedenking dat gender als Engelstalig begrip niet zomaar in anderstalige contexten geïmporteerd kan worden. Hen pleit in het laatste deel van het boek dan ook voor een proces van vertaling en een meertalige epistemologie. Daarin is elke taal vreemd én nodigt uit tot vertaling. Ook hier wijst Butler op ambivalenties in het conservatieve verzet tegen het begrip ‘gender’, dat niet alleen als teken van de imperialistische macht van het Engels wordt gepercipieerd maar ook als het ongewenste vreemde, en zo haast een symbool wordt voor de anderstalige vreemdeling die de eentalige natiestaat bedreigt.

 

Naar een brede feministische alliantie

Butler wil zich met dit boek uitdrukkelijk tot een breder, ook niet-academisch publiek richten, net omdat er zo veel op het spel staat en een brede alliantievorming dringend nodig is. Het boek zoekt een middenweg tussen een wetenschappelijk en een opiniërend discours – delen ervan zijn herwerkingen van tussen 2019 en 2021 gepubliceerde academische en journalistieke bijdragen. Gedetailleerde discoursanalyses wisselen af met ferme uitingen van verontwaardiging en woede. Ook al loert de moed der wanhoop bij momenten om de hoek, toch spreekt uit dit boek een strijdvaardig pleidooi voor een wereld waarin de diversiteit van werkelijk geleefde levens erkend én mogelijk gemaakt wordt. Want dat is het gewelddadige van de antigenderideologie: ze ontkent de realiteit van genderdiverse levens en maakt hun het leven en ademen onmogelijk. Butler benoemt de drijfveer die deze ideologie voedt als het streven naar het herstel van de Witte patriarchale reproductie- en gezinsvorm.

Het boek is in de Engelstalige wereld op gemengde reacties onthaald. Butler zou ‘gender’ als stokpaardje van autoritair gedachtegoed te veel gewicht geven en andere factoren negeren. Zo twijfelt de recensent van The Atlantic of niet nationalisme of economische onzekerheid doorslaggevender zijn, om dan te besluiten dat Butlers analyses te ‘simpel’ zijn. Dat gender in het boek van een gendertheoreticus in het middelpunt staat, is natuurlijk niet meer dan logisch. Butler wil bovendien hun eerdere denken rond gender duidelijk toetsen aan recente politieke en maatschappelijke ontwikkelingen, en explicieter in relatie brengen met de werkelijkheid van trans en non-binaire genderidentiteiten. In dat opzicht vormt het boek een belangrijke bijdrage aan de voortdurende ontwikkeling van het feministische denken rond gender en aan het zogenaamde trans*feminisme. Bovendien wijst Butler wel degelijk op het belang van intersectionele duidingen van de antigenderbewegingen, om de verbindingen bloot te leggen tussen gender, racisme, nationalisme, klasse en economische omstandigheden, of om de grote verschillen te vatten tussen bijvoorbeeld de Verenigde Staten en Oost-Europa inzake begrippen als individualisme en vrijheid. Ook op het terrein van het historische onderzoek naar de verhouding tussen prekoloniale, gekoloniseerde en gedekoloniseerde samenlevingen ziet Butler veel desiderata.

Dit boek diagnosticeert scherp waarom ‘gender’ in actuele autoritaire machtssystemen wordt voorgesteld als de baarlijke duivel. Genderidentiteit hangt samen met intieme subjectieve beleving en relatievorming. Angst creëren voor ‘gender’ is dan ook een doeltreffend middel voor infiltratie van de macht in de psychosociale levenssfeer. Butlers politieke oproep voor een brede feministische alliantievorming die verschillen overstijgt en strijd voert voor zelfbeschikking over liefde en verlangen is vooral ook een passionele oproep voor de verbeelding van een leefbare wereld zonder angst.

Ten Have, Utrecht, 2024
Vertaald door: Mieke Maassen, Margriet van Heesch en Janne Van Beek
ISBN 9789025910945
351p.

Geplaatst op 29/10/2024

Tags: Caster Semenya, Category: Woman, Donald Trump, Feminisme, Gender, Gender Trouble, Imane Khelif, J.K. Rowling, Judith Butler, Kathleen Stock, Roe vs Wade, Vaticaan, Who's Afraid of Gender, Wie is er bang voor gender?

Categorie: Filosofie, Recensies

Naar boven

Reacties

  1. Melissa De Keyzer

    Hoewel de recensie interessante kwesties aankaart rond genderidentiteit en de positie van trans en non-binaire atleten, vind ik het gebruik van Imane Khelif als voorbeeld om het belang van dit boek te benadrukken onjuist. Volgens de beschikbare informatie is Khelif geen transvrouw en er is ook niets dat erop wijst dat zij zichzelf als non-binair identificeert. Ze is gewoon een vrouw, punt. Door haar te betrekken in deze discussie, lijkt de recensie in te spelen op de twijfel over haar geslacht, wat juist de problematiek versterkt die het boek probeert te bekritiseren. In plaats van het benadrukken van de bredere thematiek rondom genderidentiteit, zorgt het voorbeeld van Khelif hier voor onnodige verwarring.

    Beantwoorden

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Je reactie zal pas verschijnen na controle op spam. Dat kan een paar uren of dagen duren.