Tussen 29 januari 1951 en 31 oktober 1951 schreef de Californische schrijver John Steinbeck (1902-1961) niet één, maar twee boeken. Het eerste boek wordt doorgaans beschouwd als zijn magnum opus. East of Eden (1952) vertelt het verhaal van de Hamiltons, Ierse immigranten die rond 1900 een bestaan opbouwen in Salinas Valley in Californië. Het andere boek is een verhaal over dat verhaal, een metatekst zou je denken, vooral voor schrijvers en critici boeiend. Vrijwel dagelijks doet Steinbeck verslag van zijn schrijven, de moeilijkheden en ambities, de dromen en frustraties. Brieven zijn het, gericht aan zijn redacteur Pat Covici van Viking Press. Langzaam, onbedoeld en onopmerkelijk, vrijwel organisch, ontstaat zo Journal of a Novel: The East of Eden Letters. De brievencollectie verschijnt in 1969, een jaar na het overlijden van Steinbeck. Je verwacht een poëtica, een visie van Steinbeck op zijn eigen werk, een inkijk in ambities en verlangens die publiekelijk nooit verwoord worden, maar je leest het verhaal van een vriendschap, met het gemeenschappelijke project van een schrijver en redacteur als aanleiding.
Ex Daemon, de tweede poëziebundel van Arno Van Vlierberghe, maakt een tegenovergestelde beweging. Je verwacht een lang gedicht, maar al snel bekruipt je het gevoel dat je een poëtica leest, of misschien een dichtersdagboek. Aanvankelijk denk je ‘dit is aanloop, een intro om er even in te komen’ maar halfweg het gedicht weet je ‘dit is het, dit is het gedicht’. Ex Daemon is één lang gedicht, zo’n tachtig pagina’s aaneengesloten tekst, dat begint met grote woorden en hoogdravende ambities maar gaandeweg zichzelf, en daarmee de lezer, in de weg gaat zitten. Het is een tekst die aan dichterlijke zelfverwonding doet en zichzelf compleet onmogelijk maakt, die iedere pretentie om gedicht te zijn moet laten varen en, uiteindelijk, zichzelf leert aanvaarden voor wat het is: soms onevenwichtig en grootsprakerig maar meestal trefzeker. De woorden lijken zonder goed gevoel voor richting naar het einde te tasten. Juist daarom is het gedicht openhartig en precair, verbluffend kwetsbaar, en daarmee dus vooral verbluffend, een poëticale gebeurtenis veeleer dan een gedicht. Je leest de laatste zinnen:
Nu ook deze chaos mijn bouwplaats werd, maar geen materiaal mij nog bereikt.
Nu ook dit troebel distillaat de aders blijft verstoppen.
Rest ons –hier– enkel dit:
Schrijven als een blinde hond die aan een ketting rukt.
En je denkt: wat het ook is, dit had ik onder geen beding willen missen. De voorlaatste regel van dit gedicht eindigt als enige niet met een punt. Die zin is de enige die een opening laat, ademruimte biedt. Die zin wordt opgevolgd door resignatie, het aanvaarden van een schrijverschap dat uitzichtloos (blind) en begrensd (ketting) is. Het slotakkoord is in mineur maar wordt volop aangezet.
Maar je kan het makkelijk missen. Het gevaar van Ex Daemon is dat je het gedicht leest en mist wat er gebeurt. Kijk je niet goed, of kijk je te nadrukkelijk, dan zie je het niet. Dat heeft, denk ik, met twee zaken te maken.
Druk druk druk
De eerste zaak: het is druk in dit gedicht, heel druk. Metaforen marcheren als colonnes over de pagina’s, de ene nog nadrukkelijker dan de ander. Het is filerijden en de ritmiek wordt voortdurend doorbroken doordat iedere regel eindigt met een punt, ook wanneer de zin niet af is. Ex Daemon bralt en stottert. Een precaire (want tegenstrijdige en weinig evenwichtige) combinatie, maar wel precies wat je ‘van een demon’ mag verwachten. In combinatie met de bijna dagboekachtige fragmenten van ‘een Arno’ die van zichzelf en zijn dichterlijke project vervreemd raakt en voortdurend dreigt weg te zinken in somberheid en lethargie, leidt de beeldspraak in Ex Daemon tot een boeiend politiek en poëticaal vraagstuk: wat betekent politieke poëzie nog in een wereld die verslaafd lijkt aan haar eigen crises? (Zie ook de essays op De Reactor van Laurens Ham en van mijzelf over de relatie tussen poëzie en politiek.)
Met de ene na de andere crisis, crises die zich als concentrische kringen dieper en dieper in ons gemoed boren, is het gevoel van politieke urgentie alomtegenwoordig maar de somberheid net zozeer. Het voelt misschien ergens ook wel lekker, die urgentie.
Dit gedicht is een junk, verslaafd aan haar eigen crisis.
Arno crisis.
Jouw crisis.
In Ex Daemon worstelt ‘een Arno’, zoals het lyrisch ik zichzelf noemt, met de demon van crisis, met het gevoel van urgentie dat zo’n vruchtbare bron voor politieke poëzie leek. En vooral met de keerzijde. Coming down from crisis? Enter depression. Herkenbaar.
Geen wonder dus dat dit gedicht zichzelf moet aansporen met grote statements en opgeblazen metaforen. De druk die Van Vlierberghe op de lezer legt door de ene na de andere metafoor te introduceren, roept een gevoel van ontreddering en lethargie op dat samenvalt met het gevoel waar ‘een Arno’ in het gedicht mee te maken krijgt. Maar het komt nauw, dosering is alles. Soms is het te veel, te druk, of te uiteenlopend. Soms is dat een gemiste kans:
De sluitertijd van dit gedicht moet groot genoeg voor een nieuwe wij.
Die een oude wij is, ontoegankelijk verstopt in het littekenweefsel op onze dromen.
Laten we samenkomen aan de drinkplaats van de taal.
Onze woorden geduldig te week leggen.
Het negatief van morgen wordt zichtbaar, wordt tastbaar.
Wat een beeldkracht in ieder van deze regels, wat een potentie. Wat een snelheid ook. Het is voor mij niet helemaal duidelijk tot welke nieuwe inzichten over gemeenschap (‘een nieuwe wij’) de metafoor van ‘sluitertijd’ moet leiden. Gaat het erom ook de meest onderbelichte leden van een gemeenschap in beeld te brengen, is dat wat een sluitertijd die ‘groot genoeg’ is, en dus een betere belichting garandeert, moet bekomen? Of gaat het om de vaagheid die daar onvermijdelijk het gevolg van is, omdat een gemeenschap altijd in beweging is? Of wil de dichter ons wijzen op het feit dat het gedicht een technisch apparaat is dat de werkelijkheid registreert, een spiegelreflexcamera?
Geen idee, en ondertussen trekt het gedicht met grote stappen verder, de sluitertijd wordt weggedrukt door metaforen die hele andere betekenissen aanboren. De coherentie spat uiteen. Je zou je kunnen voorstellen dat de woorden die ‘te week’ worden gelegd weer een stap zetten richting de sluitertijd, het gaat wellicht om een ontwikkelproces van analoge foto’s, waarin fotopapier na een korte belichting te week wordt gelegd in een chemisch bad (met een beetje goede wil kan je dat een ‘drinkplaats’ noemen, de analogie tussen woord en beeld blijft dan min of meer behouden). Maar het ontwikkelproces van het negatief gaat daaraan vooraf (veeleer gisteren dan ‘morgen’) en gebeurt in een koker die is afgesloten van ieder licht, die niets heeft van het tot de verbeelding sprekende witte fotopapier waarop langzaam een beeld verschijnt (een beeld dat gevaarlijk dicht tegen het cliché aanschuurt, pun intended). Maar belangrijker: draagt het bij aan een nieuwe opvatting van gemeenschap, van taal of van politieke toekomst? Het geheel komt nog niet echt samen. Uit de metaforen spreekt een enorm getalenteerd dichter – en een net iets te welwillende redacteur.
Dit soort momenten, waarop de betekenis onbedoeld ontspoort, zijn zeldzaam in Ex Daemon, dat er doorgaans in slaagt om de ontsporing van betekenis en zingeving zorgvuldig te orkestreren. Dat dat een zeldzame keer niet helemaal lukt, is ook inherent aan wat Van Vlierberghe in dit gedicht probeert te doen: dit gedicht moet in zichzelf vastlopen, het drukt zichzelf de diepte in, een depressie in. Dat moet je als dichter maar durven, en dan hopen dat de lezer het opmerkt en begrijpt. Het gedicht zelf is daarover wel duidelijk, halfweg de bundel: ‘Deze tekst sleurt zich op zijn knieën over gebroken glas richting nergens.’ Auw. Wauw.
Als lezer heb je aanvankelijk het idee dat je over Van Vlierberghes schouder meeleest. Je leest niet het gedicht, zo lijkt het, maar je leest mee met de dichter die voor zichzelf helder probeert te krijgen wat zijn dichtkunst zou moeten doen, hoe zijn nieuwe gedicht eruit moet zien. Soms resulteert dat in het idee dat je een persoonlijk manifest leest, notities die niet bedoeld zijn voor de lezer maar voor de schrijver van het gedicht zelf, om het schrijven aan te vuren, de moed erin te houden. Naarmate dat voortduurt, begin je je te realiseren dat het eigen is aan dit gedicht om voortdurend aan zichzelf te refereren, aan de eigen ambities:
Het doel van dit gedicht is talige pyromanie.
[…]
Het doel van dit gedicht is anti-sociologie.
Het doel van dit gedicht is meer politiek.
[…]
Het doel van dit gedicht is om het demonische de poëzie binnen te laten.
Door deze zelfreferentialiteit bestaat het gevaar dat je als lezer op zoek gaat naar de dubbele bodems, slimme ironie, soevereine distantie. Al die slimmigheden kortom waar iedere lezer die de postmoderne winter overleefde zo op ingesteld is, zo goed in thuis is.
Die vind je niet.
Wanneer ik Ex daemon lees, heb ik eigenlijk geen moment het idee dat er een dubbele bodem is die ik, om mijn zelfbeeld van kritisch lezer in stand te kunnen houden, door moet zien te prikken. De poëticale ambitie die uit de vele metaforen spreekt, lijkt volkomen gemeend. Van Vlierberghe voert ‘een Arno’ op die bralt of klaagt of twijfelt – ‘Niemand heeft dit ding nodig. / En toch moet het geschreven worden’ – en daarin valt geen ironie te bespeuren.
Heerlijk is dat.
Ex Daemon is wat mij betreft op zijn sterkst wanneer iedere zweem van ironie afwezig is, iedere gelaagdheid met de voeten wordt getreden. De vele momenten waarop het gedicht naar zichzelf verwijst, zijn geen hyperzelfbewuste strange loops of mobius strips, maar de uitdrukking van een oprecht verlangen: het schrijven van een gedicht dat werkelijk tegemoet komt aan al deze, toegegeven misschien soms iets te overdreven, aspiraties.
Vandaar ook dat Ex Daemon de metafoor als betekenisfiguur zo veelvuldig gebruikt en zo serieus neemt. Anders dan de vergelijking, houdt de metafoor geen slag om de arm. Waar de vergelijking nog zegt ‘is als’ en daarmee altijd de mogelijkheid openhoudt dat de overeenkomst slechts schijnbaar is, slechts schijn, zet de metafoor de beslissende stap door de overeenkomst in het zijn zelf te plaatsen. Het gedicht moet niet lijken op talige pyromanie, het gedicht is talige pyromanie. Alleen door zo hoog in te zetten, door zonder reserves all in te gaan, kan het gedicht zichzelf kwetsbaar maken en echt in zichzelf vastlopen. Vanuit die positie ontstaat dan, aan het eind van het gedicht, aanvaarding. Kwetsbaarheid, vastlopen, aanvaarden – vormen die zaken wellicht een antidotum voor ons verlangen naar urgentie, een alternatief voor de crises als voorwaarde voor politieke poëzie?
Wie bij het lezen van het gedicht de verwijzingen naar jaartallen, maanden of gebeurtenissen een beetje in de gaten houdt, ontdekt al snel dat er een chronologie in Ex Daemon zit. De ontwikkelingen die dit gedicht doormaakt (van kwetsbare ambitie naar vastlopen en aanvaarden), strekt zich uit over vijf klaarblijkelijk moeilijke jaren. Van Vlierberghe begint aan dit gedicht in 2017, niet lang na de publicatie van zijn eerste bundel Vloekschrift. De doelstellingen en ambities die aan het begin van het gedicht worden uitgesproken worden in de loop van het gedicht niet echt ingelost, of soms enkel in aanzet, maar veeleer overboord gegooid en uiteindelijk herontwikkeld tot iets anders. Aan het eind van het gedicht, in de laatste tien pagina’s van de bundel, komt de dichter er uiteindelijk aan toe om het eigen gedicht te accepteren. Het gedicht is geworden wat het is:
Dit gedicht zegt: ‘Ik heb deze vorm, ik aanvaard hem.’
Dit gedicht vindt ook zwalpend de weg wel weer naar huis.
Dit gedicht klaagt & klaagt maar houdt vooralsnog de schoenen aan.
Het gedicht krijgt daarmee iets bijzonder menselijks: de intellectuele overmoed (‘anti-sociologie’, anyone?) en puberale branie (‘talige pyromanie’, tja), die aan het begin van Ex Daemon zo veelvuldig worden geuit horen erbij. Nee, ze zijn noodzakelijk om de kwetsbaarheid en eerlijkheid van dit gedicht mogelijk te maken.
Ex Daemon is een gevecht met de sentimenten en affecten waar Vloekschrift al in grossierde. Die debuutbundel was doordrongen van urgentie. In Ex Daemon zit de dichter met die urgentie in de maag, die voelt niet goed meer. Daarmee legt de dichter de vinger op de wonde van een bepaalde vorm van kritisch denken: net als de neoliberale wereldorde lijkt dat denken zichzelf volledig afhankelijk te maken van de idee van een crisis. Crisis komt van het Griekse krinein: een breuklijn maken. Maar wat als de breuklijnen zo alomtegenwoordig zijn, elkaar zodanig doorkruisen en elkaar zo snel in de tijd opvolgen dat de crisis niet langer een mogelijkheid biedt om aan een nieuwe toekomst te bouwen, een andere koers te kiezen? Kritisch denken is dan ontmanteld en de crisis is enkel nog een kans voor een nieuwe markt, een nieuw gedicht, een nieuwe Arno.
Dat is de demon waarmee Van Vlierberghe in gevecht is in de ruimte van zijn gedicht. De dichter is zich bewust geworden van het gemakkelijke bedrog dat urgentie en crisis kunnen zijn, maar heeft bewust geen antwoord klaar:
Zolang er maar crisis is, is wat ik bedoel.
Ik vertrouw deze vorm niet.
Gelukkig heb ik geen keus.
In plaats van een antwoord, krijgen we een gevecht en het tegendeel van crisis: aanvaarding. Ex Daemon is een gedicht dat zichzelf moet leren liefhebben. Dat lukt, uiteindelijk, en als lezer mag je daar, als je wil, getuige van zijn.
Een recensie over Ex Daemon van Arno Van Vlierberghe door Bram Ieven.
Reacties
Je reactie zal pas verschijnen na controle op spam. Dat kan een paar uren of dagen duren.