Proza, Recensies

Romanschrijven 2.0.: Frankenstein revisited

Frankusstein

Jeanette Winterson

Maar weinig verhalen zijn zo vaak bewerkt, verfilmd en geadapteerd als Mary Shelley’s Frankenstein. Schrijvers die er zich vandaag aan willen wagen, moeten wel van goeden huize zijn om een invalshoek te vinden die nog iets wezenlijks toevoegt aan het Monster-van-assortiment. De ideale uitdaging dus voor Jeanette Winterson, een groot liefhebber van ‘cover’-versies, zoals ze haar hervertellingen van klassiekers zelf graag noemt. Na eerder gestoei met de mythe van Atlas en Herakles (Zwaarte) en zowat elk groot liefdesverhaal uit de literatuurgeschiedenis (Het powerboek), trok ze in haar vorige roman (Het gat in de tijd) Shakespeares Wintersprookje de virtuele wereld van beursbeleggers en videogamedesigners binnen.  Hedendaagser kan niet. Ook in Frankusstein schiet het verhaal heen en weer tussen verleden en toekomst, tussen harde wetenschap en dromerige romantiek.

1816. Percy Bysshe Shelley en Lord Byron brengen samen de zomer door aan het meer van Genève, in het gezelschap van hun beider vrouwen: Mary Shelley en haar stiefzus Claire Clairmont. Het regent. (Bladzijdenlang, misschien wel de meest virtuoze bladzijden van de roman.) Uit deze druilerigheid en de verveling die de erop volgt, ontstaat een van de bekendste horrorverhalen ooit: het voorstel van Byron ter verstrooiing griezelverhalen te schrijven brengt Mary Shelley ertoe het monster van Frankenstein te creëren. Veel enger dan vampieren en zombies, dan de doden en de ondoden, is dat wat nooit heeft geleefd, maar dat wij tot leven hebben gewekt. Want ‘onze uitvindingen kunnen niet ongedaan worden gemaakt’.

 

Het einde van de mensheid

Frankenstein is een tragedie, schrijft Winterson, ‘want in een tragedie komt kennis te laat’. Zodra de doos van Pandora is geopend, krijgen we het monster er niet meer opnieuw ingeduwd. Meer is er niet nodig voor het opzetten van een parallel tussen Shelley’s monster en de mogelijke impact van artificiële intelligentie (AI) op de toekomst van het menselijk ras. Want kan deze uitvinding niet even makkelijk aan onze controle ontsnappen en zich tegen ons keren? Zelfs ons einde betekenen? Vlotjes verlegt de actie zich naar een robotica-congres in Memphis, waar ongeruste activisten professor Victor Stein interpelleren na zijn TED-talk over AI. Grote kans van wel, is zijn weinig geruststellende antwoord op de vraag naar het einde van de mens. Want ‘kunstmatige intelligentie is niet sentimenteel – ze zoekt naar de best mogelijke oplossingen. Het menselijke ras is niet de best mogelijke oplossing.’ Net zoals de industriële revolutie een einde maakte aan de macht van de adel, zal ook de digitale revolutie een nieuwe wereldorde scheppen: survival of the fittest zal plaatsmaken voor survival of the smartest. In het tijdperk der robots is de mensheid straks ‘vervallen adel’.

‘WAT IS ER ZO SLIM AAN HET EINDE VAN DE MENSHEID?’ bloklettert een boze activiste. Stein pareert het scepticisme met iets wat in Wintersons wereld altijd sterker is dan wetenschap: kunst. En hij citeert Camus: ‘De dingen verkeerd benoemen is bijdragen tot het ongeluk van de wereld.’ Want wat is het einde van de mens? Wat is de mens werkelijk? Lichaam of gedachte?

Victor Stein is Frankenstein 2.0: waar de oude prof zijn monster samenstelde uit aan elkaar genaaide ledematen, vindt zijn hedendaagse avatar het lichaam overschat. Wie de condition humaine wil fiksen, moet de dood schrappen uit ons bestaan, en dus moeten we van ons sterfelijke lichaam af. Cryonisme (het invriezen van dode lichamen om ze later weer te ontdooien) vindt Stein een hinderlijke tussenstap; niemand wil in zijn tweede leven toch zijn oud en defect lichaam terug? Zijn droom gaat veel verder: breinextractie is de toekomst. Terwijl Byron, de Shelley’s en Polidori in een ver verleden discussiëren over de aard van de ziel, wil Victor de herseninhoud scannen, downloaden en uploadbaar maken. In een mens, een dier of een mineraal. Want in zijn ideale wereld zal de nieuwe mens vrij zijn eigen vorm kunnen kiezen. Of, met een van Wintersons betere aforismen: de mens is ‘inhoud in een veranderende context.’ (Zulke zinnen zijn altijd een nachtmerrie voor een vertaler: content whose context can change. Hier en daar schiet de vertaling dan ook wat te kort in het weergeven van Wintersons typische, strak-geritmeerde stijl, die ook nog eens bol staat van de verwijzingen en al dan niet gemuteerde citaten uit haar eigen werk en dat van anderen.)

 

Hybride

Deze toekomstfantasie vormt de basis voor Steins verliefdheid — of is het fascinatie? — op de jonge dokter Ry Shelley. En nee, Stein is geen homo — dat kan hij niet vaak genoeg benadrukken —, Ry (kort voor Mary, niet Ryan!) is transgender. Of zoals hen het zelf zegt: ‘Ik ben helemaal vrouw. Maar ik ben deels ook man. Ik heb het niet gedaan om mezelf van mezelf te verwijderen. Ik heb het gedaan om dichter bij mezelf te komen.’ Deze evolutionaire sprong voorbij het binaire is genoeg om Victor het hoofd op hol te brengen. ‘Je moet jezelf gewoon als een vroege voorloper (future-early) zien. Jij hebt je fysieke werkelijkheid in overeenstemming gebracht met het mentale beeld dat je van jezelf had. Zou het niet goed zijn als we dat allemaal konden?’

Maar niet iedereen ziet transgendrisme als een voorloper van het transhumanisme. Sexbot-verkoper Ron Lord, een van de grappigste personages in de roman, heeft een meer basale kijk op de zaak. Zodra hij erachter is wat er wel en niet in Ry’s broek zit, is het voor hem een uitgemaakte zaak: wie geen fluit heeft, is geen vent. Goed voor een van de betere oneliners van Ry: ‘Draait het bij mannen allemaal om hun pik? (‘Is manhood dickhood?’). De kwestie geeft ook aanleiding tot een prachtige verbastering van Virginia Woolfs quote over wat vrouwen nodig hebben om te kunnen floreren: ‘500 per jaar en een eigen pik.’ (‘500 a year and a dick of my own.’)

 Het genderambigue personage Ry doet denken aan het m/v/x-hoofdpersonage uit Het powerboek. Eigenlijk beantwoordt die ongedefinieerde verteller, van wie het geslacht nergens wordt genoemd en die zichzelf op internet talloze nieuwe gedaanten toemeet (want in elk verhaal kunnen we ‘onszelf heruitvinden’) veel meer aan Steins fantasie van de lichaamloze mens, en voelt de fysieke transgender Ry bijna als een achteruitgang. (Moeten we alle fysieke details van zijn transitie kennen? Of mag het kastje, zoals Maxim Februari dat zo mooi zegt, soms ook gewoon dicht blijven?) Of als een plichtnummertje-uit-engagement voor het onder de aandacht brengen van de problemen van transgenders. Zeker de narratief totaal nutteloze verkrachtingsscène in een mannentoilet komt geforceerd over.

Gelukkig is er ook humor. Veel humor. Tussen alle filosofische bespiegelingen en dystopieën door zijn de seksistische grappen van Ron Lord, die zijn sekspoppen aanprijst met de virtuositeit van een tweedehandsautoverkoper, ronduit verfrissend. De slapstickscène waarin een van zijn poppen (opvouwbaar als een Brompton) vanzelf aanspringt in een sportzak in een vestiaire is behoorlijk hilarisch. Zeker als Lord gezelschap krijgt van Claire, een undercover evangelische christen die de wereld wil redden van alle perversie, maar algauw zijn zakenpartner wordt en hem overtuigt een lijn poppen voor pedofiele pastoors op te starten. Bots for Jesus: Winterson heeft lol.

 

Gothic gegriezel

De toekomst daarentegen ziet er slecht uit. Zeker voor de vrouw. Want hoezeer Victor Stein ook beweert dat AI het einde zal betekenen van alle binaire tegenstellingen tussen mannen en vrouwen, wit en zwart, dat nationalisme maar een tijdelijk euvel is en dat de grote utopische gelijkmaking nabij is, ziet het er eerder naar uit dat ook onze AI-toekomst gerund zal worden door witte, enggeestige mannetjes. Terwijl de Shelley’s met Byron discussiëren over de vraag of de levensvonk mannelijk of vrouwelijk is (snolletje Claire is door seksist Byron naar bed gestuurd), zijn het ook in de hedendaagse parallel nog steeds mannen die de wereld scheppen: cerebrale, empathie-loze engerds als Stein of primitieve seksisten als Lord. Ry mag dan wel future-early zijn, hen staat erbij en kijkt ernaar; zelfs de vrouwen in het 19e-eeuwse verhaal hebben nog meer in de pap te brokken. Maar Mary Shelley was dan ook de dochter van feministische filosofe Mary Wollstonecraft, en Byrons enige wettelijke dochter Ada Lovelace was het brein achter de eerste computer.

Het dreigende toekomstbeeld is niet het enige horrorelement; er is ook ruimte zat voor oldskool gothic gegriezel. Dat Winterson goede griezelverhalen kan schrijven, bewees ze al eerder met De schemerpoort, haar fictionalisering van een 17e-eeuws heksenproces. Ook Frankusstein neemt ons mee naar duistere territoria: de slotscène speelt zich af in een nucleaire bunker onder de stad, waar Victor experimenteert met een terrarium vol levende handen en dierlijke breinen in bokalen opslaat. Helaas eindigt de scène, en daarmee ook het boek, in een anticlimax; het secuur aan elkaar genaaide geheel van humor, horror en hersengymnastiek scheurt in de slotpagina’s finaal uit elkaar. Maar dat is geen drama, suggereert de eindzin, want op elk einde volgt een nieuwe kans: ‘Zullen we opnieuw beginnen?’

 

Ga terug naar start

Bij een oeuvreschrijver als Winterson moet je elk nieuw boek ook bekijken in het verlengde van de rest van haar oeuvre. Als vanouds passeren al haar typische thema’s de revue: de gespletenheid of dubbelheid van personages, het gemis van een moederfiguur, de eeuwige tweestrijd tussen liefde en lust, de (on)voorwaardelijkheid van de liefde, en het zoeken naar evenwicht tussen gebondenheid en vrijheid, grenzen en grenzeloosheid. Wie wil strandjutten naar autoreferentiële verwijzingen en verdekte citaten kan hun hart ophalen; al haar thema’s en variaties op haar eigen aforismen passeren de revue. ‘You may lose and we may win, though we will never be here again’, zingt iemand op de radio; elke Winterson-liefhebber hoort daarin meteen het hoofdthema uit De passie weerklinken: ‘You play. You win. You play. You lose. You play.’ Net als in de suggestie ‘Wil je dat ik je mijn hart schenk?’ En in Claires waarschuwingen voor de dreiging van een mensloze toekomst (‘Wil je dan niet Gered worden’) resoneert de dag des oordeels, de altijd aanwezige dreiging in haar debuutroman Sinaasappels zijn niet de enige vruchten.

Ook de personages zijn vintage Winterson: de duistere wetenschapper Victor Stein roept echo’s op aan Abel Darkwater, de alchemist uit De tijdhoeder, terwijl Ry een romantische held is (of zou moeten zijn) zoals ruimtevaarder Billie Crusoe in De stenen goden, Henri in De passie of de naamloze ik-vertellers uit Op het lichaam geschreven en Het powerbook. Maar dan minder romantisch. Een en ander doet vermoeden dat Winterson haar geloof in de absolute, allesoverheersende liefde (al een paar romans geleden) is kwijtgeraakt: het gesprek tussen Ry en Victor tijdens een van hun vrijscènes roept sterke herinneringen op aan de verleidingsdialoog uit Het powerboek, maar waar het hoofdpersonage zich daar nog door haar geliefde over de streep liet trekken om zich tegen beter weten in in een romantisch avontuur te storten, uit Ry zelfs mid-fuck nog zijn reserves tegenover de liefde: ‘Waarom zouden we ons de genoegens dan ontzeggen?’ ‘Ter voorkoming van de pijn.’ En het wordt er nadien niet beter op: ‘Liefde is een storing onder de gestoorden.’ Zelfs het hoopvolle Powerboek­-adagium ‘Liefde is sterker dan de dood’ wordt teruggeschroefd tot een nuchter ‘De liefde is sterk als de dood.’ (Niet voor niets opgehangen in een afdeling voor terminale patiënten.)

 

Alles is een Verhaal

Wat gelukkig wel overeind blijft, is Wintersons heilige geloof in de kracht van het verhaal, want ‘verhalen vertellen is de werkelijkheid vormgeven’. Wie verhalen vertelt, geeft vorm aan de wereld en aan zichzelf, en is vrij zichzelf uit te vinden. Altijd weer opnieuw. Winterson thematiseerde dit al eerder (Het powerboek, Vuurtorenwachten), en gaat nu nog een stap verder: het hele boek door vragen de 19e-eeuwse personages zich af of ze het verhaal vertellen, of zijn. En het is niet het Monster dat zich tot Frankenstein richt met de vraag hem te ont-scheppen, maar Frankenstein zelf die Mary Shelley om postnatale euthanasie komt vragen. In dit soort literaire spiegelpaleizen, waarin werkelijkheid en fictie in elkaar overvloeien, en de grens ertussen steeds minder belangrijk wordt, is Winterson op haar sterkst.

Helaas is Frankusstein, zeker in de hedendaagse vertelling, soms akelig concreet. De verwijzingen naar Trump, Bolsonaro en de Brexit zullen wel ingegeven zijn door oprechte politieke urgentie, maar Winterson is meer in haar element als ze mag spelen met universele gedachten. Of zich mag buigen over de grote menselijke emoties, zoals liefde en lust, of mag filosoferen over afkomst. Hoewel haar oerthema’s in al haar boeken resoneren, is de balans de afgelopen jaren steeds meer opgeschoven naar de buitenwereld: de liefdes/afkomst-verhalen die in haar vroege werk de motor van haar romans vormden, worden gaandeweg steeds meer vehikels die gedachte-experimenten dragen. En dat voel je.

 

Hybride bis

Maar in Frankusstein is nog iets anders aan de hand. Enerzijds hanteert Winterson nog steeds de virtuoze manier van vertellen die haar oudere werk zo uniek maakt, en al haar boeken hun typische non-lineaire, versnipperde vorm geeft: ze grijpt terug naar de canon en zoekt via cover-versies, intertekstualiteit en referenties aansluiting bij onze gedeelde culturele kennis. Vaak zijn haar intercuts, metaforen en parallellen gebaseerd op gedachtesprongen die flink wat intellectuele lenigheid en conditie vergen, maar ze zijn wel ‘natuurlijk’. Onze menselijke geest, die gevormd is door onze culturele geschiedenis, volgt haar associaties ­— in elk geval, zolang het gemeenschappelijke referentiekader voldoende aanwezig is.

Maar in haar latere werk, en zeker in dit boek, wordt dat moeilijker. Een hypothese: ik vermoed dat Winterson, nu haar boeken minder voortkomen uit een emotionele urgentie, maar meer ontstaan uit een intellectuele en vaak actualiteitsgebonden vraagstelling, steeds meer research via internet verricht. Ze steunt niet langer op haar eigen geïntegreerde canon, maar laat zich ten dele leiden door de algoritmes van zoekmachines; de serendipiteit van het digitale wrakhout dat we op Google vinden beïnvloedt het schrijfproces. (En sowieso is onze gemeenschappelijke kennis van wat er in de wereld gebeurt kleiner dan die van de grote culturele canon.) Dat maakt haar associaties moeilijker voorspelbaar, en voor onze menselijke hersenen moeilijker te volgen, waardoor haar romans abstracter en kouder aanvoelen.

Met als gevolg dat Frankusstein zelf een hybride is, een tussenstadium in haar/onze (?) literaire evolutie dat voor onze/mijn vooralsnog analoge menselijke geest moeilijk te volgen is. Misschien hebben digital natives er minder last mee, of zal onze manier van lezen mee-evolueren, maar op dit moment maakt een hybride roman als deze vooral de schuurvlakken tussen ons (romantische?) verleden en een (minder menselijke?) toekomst voelbaar. Net deze ‘tekortkoming’ maakt van Frankusstein een interessante roman; het is precies in het scheuren van de naden dat hij de geest van onze tijd het beste vat.

 

Een liefdesverhaal?

In een zeldzaam romantisch moment aan het einde van de roman laat Victor zich ontvallen: ‘Jouw vorm in me, zo groot als een amulet. De Ry van mijn hart. Mijn hart. De mens op koolstofbasis in een siliconen wereld.’ De passage is een mix van twee citaten uit haar oudere werk: Op het lichaam geschreven en Het Powerboek. Twee hardcore liefdesverhalen. Of Frankusstein ook een liefdesverhaal is, is minder duidelijk; de ondertitel zegt van wel, maar dat kan net zo goed een uitgeversbeslissing zijn. Winterson laat de vraag open. ‘Is dit een liefdesverhaal?’, vraagt Ry aan Victor. Ook dit gesprek vindt plaats tijdens een vrijscène, maar alweer krijgt het denken voorrang op het lichaam. ‘Seks vindt plaats in het hoofd.’ Kan zijn, maar het maakt de roman toch een beetje koud; er zat meer liefde, lust en menselijkheid in de tragische vrijscène tussen avonturier Billie Crusoe en (het hoofd van) een stervende robot in De stenen goden dan in het cerebrale geknisper tussen Victor en Ry.

Winterson is zelf altijd future-early geweest, een auteur die zowel thematisch als stilistisch vooruitloopt op haar tijd. Maar een beetje meer hart, die ‘oerkracht op koolstofbasis in een siliconenwereld’, had van Frankusstein een beter boek gemaakt.

Recensie: Frankusstein van Jeanette Winterson door Gaea Schoeters.

Atlas Contact, Amsterdam, 2019
Vertaald door: Arthur Wevers
ISBN 9789025455514
256p.

Geplaatst op 19/11/2019

Tags: Artificiële intelligentie, Frankenstein, Frankusstein, Jeanette Winterson, Mary Shelley, Transgenders, Wetenschap

Categorie: Proza, Recensies

Naar boven

Reacties

  1. Stef SOLFRIAN

    Interessante recensie.
    Natuurlijk is de schrijster ervan net als Winterson zowel behoorlijk overdreven intelligent, én helemaal thuis in het universum van de eigen passies en verhalen, zodat het soms strompelen is op een bergwegje in het schemerdonker, deze Longread lezen.
    Maar zoals met de verhalen uit de oorlog en van op wereldreizen van mijn papa toen ik drie was, heb ik juist door deze karakteristieken heel wat opgestoken.
    En de eindsuggestie “geef meer plaats aan het hart” valt mij fijn.
    Ik had ze al geformuleerd na de tiende regel of zo, toen bleek dat Winterson in een opsomming over wat de mens heeft en wat haar maakt, dit voor mij belangrijke ingrediënt blijkbaar volkomen niet benutte bij haar analyse.
    Om mij plezier te doen, mogen Winterson en Schoeters in volgende teksten ook proberen de zin van de ziel te herontdekken en duiden. Ik doe ondertussen hetzelfde. In nederige stukjes op mijn favoriete Sociale Medium.
    See you there.

    (Ik schrijf altijd zo onbehoorlijk of minstens ongewoon persoonlijk van stijl, wellicht vanuit een mystieke zekerheid dat wij AI moeten en zullen voor blijven, als wij dapper onze ziel leren laten spreken in alle mogelijke universa.)

    Beantwoorden

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Je reactie zal pas verschijnen na controle op spam. Dat kan een paar uren of dagen duren.