Essays

Gedeeld land

One afternoon I was planting in the orchard under an apple tree iris reticulata… Suddenly I heard Virginia’s voice calling me from the sitting-room window: ‘Hitler is making a speech.’ I shouted back: ‘I shan’t come. I’m planting iris and they will be flowering long after he is dead.’ Last March, 21 years after Hitler committed suicide in the bunker, a few of those violet flowers still flowered under the apple tree in the orchard.

Leonard Woolf besluit Downhill all the way (1967), zijn memoires uit de periode 1919-1939, met deze anekdote over de irissen die hij plantte in 1939, tijdens een van Hitlers donderspeeches. Dat deze frêle, zoetgeurende bloemen verschillende jaren van dreiging en terreur wisten te overleven, is een mooie, tot de verbeelding sprekende gedachte. Planten gebeurt hier niet zonder meer, het is geen vorm van wegkijken, maar een actieve investering in de toekomst. Planten is handelen, dingen laten beginnen, nieuwe mogelijkheden doen ontstaan, zowel concreet als metaforisch. Ook in Moderne natuur, het recent door Henny Corver en Nico Groen in het Nederlands vertaalde en bij Das Mag verschenen dagboek van cineast en beeldend kunstenaar Derek Jarman, is de aanleg van een tuin zo’n levensbevestigende daad.

Kort na zijn hiv-diagnose in december 1986 kocht Jarman met de erfenis van zijn vader Prospect Cottage, een zwart geteerd houten vissershuisje met opvallende gele raamkozijnen op het keienstrand van Dungeness, aan de zuidoostkust van Engeland. De ligging van het huisje is op z’n minst bijzonder. In dit microklimaat van extremen, op een steenwoestijn naast een kerncentrale, begint Jarman met de aanleg van zijn tuin. Hij keert terug naar zijn eerste liefde, de planten van zijn jeugd. Eigenlijk had hij tuinman moeten worden, schrijft hij in Moderne natuur: als kind kon hij zich al uren in deze passie verliezen. Het meditatieve zelfverlies van het tuinieren zoekt hij nu opnieuw op, een compleet verzinken in zorgzame aandacht voor het plantenleven dat met moeite overleeft in het ruwe landschap van Dungeness. Hier ontmoeten tijd en natuur elkaar, de wind waait onophoudelijk.

 

Prospect Cottage, Kent

Jarmans tuin en geschriften belichamen de drang tot overleven in omstandigheden van grote kwetsbaarheid, ze stellen verzet en vitaliteit in plaats van destructie. In de tuin die Derek Jarman in Dungeness vormgaf terwijl hij langzaam zijn strijd tegen aids verloor, zijn verschillende bewegingen aan het werk; behalve een vluchtweg in het eeuwige – de planten zullen hem overleven – was het ook Jarmans manier om zich aan het levende landschap te ketenen – de planten zullen hem overleven, ze zullen de aanwezigheid vormen van zijn afwezigheid. In het gedicht waarmee Jarman zijn film The Garden (1990) liet eindigen zitten al deze lagen vervat.

I walk in this garden
Holding the hands of dead friends
Old age came quickly for my frosted generation
Cold, cold, cold they died so silently

Did the forgotten generations scream?
Or go full of resignation
Quietly protesting innocence
Cold, cold, cold they died so silently

 

I have no words
My shaking hand
Cannot express my fury
Sadness is all I have
Cold, cold, cold you died so silently

 

Linked hands at four AM
Deep under the city you slept on
Never heard the sweet flesh song
Cold, cold, cold they died so silently

 

Matthew fucked Mark fucked Luke fucked John
Who lay in the bed that I lie on
Touch fingers again as you sing this song
Cold, cold, cold we died so silently

 

My gilly flowers, roses, violets blue
Sweet garden of vanished pleasures
Please come back next year
Cold, cold, cold I die so silently

 

Goodnight boys,
Goodnight Johnny,
Goodnight,
Goodnight.

Een eerdere variant van deze verzen is opgenomen in Jarmans dagboek, dat zowel de dagelijkse neerslag vormt van de kleine, routineuze alledaagse dingen (opruimen, eten, wandelingen, weeromstandigheden, bezoekjes en telefoons van vrienden, …) als verslag uitbrengt over zijn artistieke projecten. Moderne Natuurbiedt zo een inkijk in de totstandkoming van The Garden, becommentarieert teleurstellingen en hindernissen bij het filmen. Zoals ook geldt voor Jarmans tuin, vormt het werkproces hier een inherent deel van het kunstwerk. Jarman zelf was meer gegrepen door het experimentele, improviserende van zijn filmpraktijk, het werken in vaak eenvoudige, alledaagse omstandigheden dan in het uiteindelijke resultaat. Toch vind ik dat hij de magie van het scheppingsproces – het geschieden waar het hem vooral om te doen was – prikkelend aanwezig weet te stellen in zijn films, die net daarin ook inspireren.

Behalve een copingmechanisme is de tuin rond Prospect Cottage een artistieke schepping. Als kunstenaar bewerkstelligt Jarman in deze speelruimte van langdurige aandacht een vorm van transformatie. In de tuin, die onafgeschermd ligt en dus vrij te bezoeken is, ervaar je de verbluffende koppigheid van organisch leven, ontmoet je Jarmans sensibele streven naar schoonheid in een op hol geslagen wereld. De onvoorspelbare en vaak barre weersomstandigheden, de continue zoute wind, geselen zijn aanplant die om extra zorg en onderhoud vraagt. Soms lukt het pas na drie jaar om één bloem op een plant te laten bloeien, maar dan vernielt een storm de dag nadien weer de pracht waar Jarman zo naar had verlangd en die hij met zijn zorgvuldige arbeid gedurende één kortstondig ogenblik wist te bewerkstelligen. Het moeizame reiken is zowel aantrekking als uitdaging. Het is het leven zelf dat Jarman vormgeeft: het trachten, het spelen, het experimenteren, het creëren, het falen, het vinden en iets van dat alles achterlaten.

Het zopas bij Picador verschenen A garden against time van essayist en romancier Olivia Laing betracht een gelijkaardige transformatieve dynamiek. De merkelijke resonantie tussen beide werken hoeft niet te verbazen, Laing kent het werk van Jarman immers van nabij. Ze schreef een aantal jaar geleden voor een nieuwe uitgave van Modern Nature een voorwoord dat mee opgenomen is in de Nederlandse vertaling en beschouwt Jarman ook in haar jongste essay als compagnon de route.

 

Tuintijd

Waar Jarmans dagboek de jaren 1989-1990 beslaat, maar door zijn tijdloosheid het contemporaine toch ook moeiteloos overstijgt, ligt de noodzaak voor Laings A garden against time duidelijk verankerd in het nu. Het werk vertrekt vanuit een poging om zich te verhouden tegenover de duistere en complexe tijden waar we middenin zitten. De niet te stuiten opmars van extremistisch gedachtegoed, de woekering van oorlog – ook op het Europese continent –, de steeds tastbaarder wordende effecten van de klimaatcatastrofe, hakken er (ook) bij Laing zwaar in. Gevoelens van ontzetting gaan soms vergezeld van wanhoop. Toch is Laings tuindroom is evenmin een vlucht, dan wel een poging om de aandacht te verleggen naar andere, kwetsbare aspecten van de werkelijkheid die niet zomaar vernietigd mogen worden. Met haar tuinproject richt Laing zich op een creatie die van haar geen woorden vraagt, want die voelen te krap aan voor de verwarring die deze tumultueuze tijd in haar aanricht.

In 2020, kort voor de uitbraak van de covidpandemie, kocht Olivia Laing samen met haar partner, de dichter en voormalig Cambridgeprofessor Ian Patterson, een achttiende-eeuws huis in Suffolk. Ze stortte zich op de (her)aanleg van de historische ommuurde tuin, die bestaat uit verschillende kamers en is ontworpen door architect en tuinontwerper Mark Rumary. Hoewel Rumary talloze tuinen ontwierp, is dit de enige die hij voor zichzelf aanplantte. Na jarenlange verwaarlozing blijkt de plek echter volledig in verval; het geheel is verwilderd, overwoekerd, bomen zijn aangetast door rot en schimmelinfecties. Laings trage en moeizame poging om dit voormalige Eden in ere te herstellen vormt de rode draad in A garden against time. Het is een compositiestrategie die ze al eerder toepaste in haar debuut To the river (2011), waar ze essayistische bespiegelingen ophing aan plaatsen die ze bij het afwandelen van de rivier Ouse passeerde. Waar die uitstapjes in To the river soms wat gezocht en plichtsmatig aanvoelden, werkt de overkoepelende structuur hier vanzelfsprekend ongedwongen. Je voelt dat Laing ook als schrijfster al een heus traject gelopen heeft.

The garden against time opent met een steeds terugkerende droom over een huis waarin een deur zit waar de ik-verteller geen weet van had, een deur die toegang geeft tot een tuin. Onbekend, rijk, wild en overgroeid, wat zal ze er vinden? Hoewel Olivia Laing gedurende het grootste deel van haar leven eigen tuin noch huis had, spelen tuinen wel al van kindsbeen af een constitutieve rol in haar bestaan. Voor ze de journalistiek en later de literatuur inging, volgde ze een opleiding als herborist, bovendien plantte ze in elke tuin – hoe tijdelijk ook – geliefde gewassen aan. Als botanicus volg je een opleiding in kijken, stelt Laing, je leert de je omringende wereld in groter detail zien. Hoewel we altijd alleen maar het specifieke waarnemen, blijven we doorgaans hangen op het generieke niveau. Om het individuele ook daadwerkelijk te zien hebben we een aangescherpte aandacht nodig. Deze vorm van verdieping kan op zijn beurt leiden naar een droomachtige beleving. Geheel opgaan in de scheppingsarbeid brengt een zekere zelfvergetelheid met zich, een concentratie die aanleunt bij de meditatieve ervaring die ook de wandelaar te beurt kan vallen. Laing merkt de plotse opstoot van tuinieren (naast wandelen) als trend in de samenleving tijdens de coronalockdown op; veel millennials begonnen in die periode voor het eerst met de aanleg van een tuin. ‘It wasn’t hard to understand why. Growing food is an instinct in times of insecurity, peaking during pandemics and wars. Gardening was grounding, soothing, useful, beautifying.’ Dit tuinieren combineert de overgave aan het moment waarin we allemaal gevangen zaten met het actief bestrijden van toekomstgerichte angst. Het concrete werk in de moestuin, het loutere bezigzijn, werkt rustgevend, maar de productie van voedsel heeft ook een doelgerichte en levensondersteunende dimensie.

Uit schrijven en tuinieren spreekt het verlangen om de tijd te beheersen. Je landt in een opgeschorte tijd, een beheerst moment dat verschilt van de alledaagse tijd en het werkelijke leven. De tuin is tegelijk een tijdscapsule en een ‘portal out of time’, schrijft Laing. Tuintijd, ‘garden time’, geeft toegang tot een ander tijdsbegrip dat zich op onvoorspelbare wijze beweegt en soms volledig tot stilstand lijkt te komen. De cyclische spiraal van rotting en vruchtbaarheid in de natuur wordt niet verslonden door het schreeuwerige nu.

De tuintijd is een verzonken tijd en brengt bij Jarman en Laing het verleden actief in de herinnering naar de voorgrond. Jarman contempleert in zijn dagboek over de onderkoelde emotionele band met zijn vader, een rechtlijnige RAF-piloot met niets dan onbegrip voor de seksuele en andere verlangens van zijn gevoelige zoon. Ook Laing staat stil bij haar bewogen kinderjaren, die getekend werden door talloze verhuisbewegingen – mede veroorzaakt door de kille en bestraffende gemeenschappen waarin ze opgroeide, en waarbinnen geen plaats was voor een gezin als het hare met twee moeders. Zowel Jarman als Laing getuigen van dit onrecht zonder bitterheid. Tegenover onbegrip en onderdrukking stellen ze creaties die in hun fragiele generositeit net het tegendeel daarvan zijn.

Elke tuin is politiek

Jarmans werk neemt kwetsbaarheid en zorgzaamheid als uitgangspunt en is tegelijk ten diepste verweven met een cultuur van protest en activisme. Zijn tuin is een hartstochtelijke uiting van vastberadenheid. ‘Het is geen sombere tuin, de cirkels en vierkanten hebben humor – een heksenkring voor kabouter-holbewoners – de stenen vormen een notenschrift voor lang vergeten muziek, een voorvaderlijke polyfonie waaraan ik elke ochtend enkele noten toevoeg’, stelt Jarman. Zijn tuin is er een van opstandige creativiteit. In plaats van depressiviteit, het slechte nieuws als uitgangspunt te nemen en cynisch of defensief te reageren uit angst voor alle mogelijke problemen die nog volgen, kiest Jarman resoluut voor plezier. Want hij wil leven: ‘Ben ik ongelukkig? Het antwoord is nadrukkelijk “nee”, al had ik dat bij een scenario als dit nooit voor mogelijk gehouden.’ Zijn tuin etaleert het onstuimige genot van prutsen en knutselen met wrakhout, geroest ijzer, keien en ander tijdens het strandjutten gevonden materiaal. Prospect Cottage is speels-creatief, neemt de verbeeldingsmogelijkheden als uitgangspunt in plaats van de destructieve krachten. Jarman haalt werkelijk alles uit de paar jaar die hem nog resten. Hij maakt met een beperkt budget, een cast samengesteld uit vrienden en een vracht aan vindingrijkheid nog vier onvergetelijke films; The Garden (1990), Edward II (1991), Wittgenstein (1993) en Blue (1993).

Alles wat Jarman onderneemt is gul, speels, impulsief, open en daarin grensverleggend. In Moderne natuurlezen we ook over de jaren die hij beleefde in die andere tuin van Eden, op de Londense Heath waar cruisende homoseksuele mannen elkaar ’s nachts ontmoetten en niemand zonder orgasme naar huis hoefde te gaan. Jarman getuigt hoe hij na een jarenlange worsteling met zijn verlangen kon opbloeien ondanks de ijzige haat en de actieve jacht op holebi’s door de Britse conservatieven in de jaren 50.

Schrijven in alle openheid over de natuur van seks en dood is dan ook steeds politiek geladen. De betekenis en moed van Jarman om zijn hiv-diagnose publiek bekend te maken kan niet onderschat worden. In Moderne natuur voel je zijn zoeken naar een toon om het onzegbare mee te delen, hij beschrijft zijn eigen intieme gevecht met het virus en legt getuigenis af van de strijd van anderen – vaak op het aangrijpende af. Toch spreekt er opvallend weinig paniek of zelfmedelijden uit deze dagboekaantekeningen – ‘Ik vind mezelf niet zielig, voel me alleen gevangen in deze omstandigheden’ – de focus ligt op de dingen die Jarman liefhad: bloemen, mensen, landschap, feest, strakke broeken en werk. Terwijl zijn leven verbrokkelt, houden de liefde voor zijn tuin en zijn levenspartner H.B. hem samen, ze lopen als een ruggengraat doorheen zijn aantekeningen. Hij wil delen hoe levendig zijn leven was, helemaal tot op het eind. Die passie vormt de continue onderstroom voor zijn woede en activisme, iedereen heeft recht op liefde en schoonheid en plezier moet de motor zijn voor die verandering.

Verzet, erotiek, verlies en zorg bestaan samen in Jarmans dagboek, dat vele toonsoorten beslaat. Naast reflectie, introspectie en botanie serveert Jarman de lezer ook veel humor. De toonzetting is ondeugend en scherpzinnig en hij schuwt de provocatie niet, wat je meteen voor hem inneemt: ‘Ik vond de foto’s veel te chic, meer iets voor een foyer of een restaurant. De lul in vol ornaat maakte alles goed: de enige foto zonder ‘verkocht’-sticker. De foto’s waren geprijsd vanaf duizend pond. Er zijn blijkbaar een hoop binnenhuisarchitecten met geld te veel.’

Jarman toont zich terecht erg kritisch tegenover zijn land en leiders, maar is op zijn beurt very English; wat zijn liefde voor tuinen en tuinieren betreft, in de humor en sérieux die hij aan de dag legt. Dat alles is even speels als gemeend.

Ook Laing waagt zich met haar essay A garden against time aan een niet mis te verstane kritiek op de wanpraktijken in het Britse imperium. Haar verontwaardiging over de koloniale schuld die nog steeds onderbelicht blijft is zeer overtuigend. Dat ‘the study of botany an education in looking’ was, toont ze onder meer door de structuren van macht en onderdrukking bloot te leggen die mee aan het ontstaan van de indrukwekkende Engelse landschapstuinen liggen: ‘an earthly paradise founded on exclusion and exploitation, which conveys even to the most casual observer the owner’s absolute mastery over resources.’  Zowel de aanwezigheid van exoten in deze tuinen als de middelen waarmee ze werden aangeplant, namelijk de gigantische winsten uit plantages (suiker, tabak, katoen), verwijzen naar hun koloniale wortels. Laing houdt de dubbelzinnigheid van het woord ‘planter’ tegen het voetlicht, als zijnde niet enkel iemand die zaden of bollen in de grond steekt, maar vanaf het eind van de zestiende eeuw ook iemand die kolonies sticht en er plantages opricht. Hoe indrukwekkend de tuinen van estates die ze bezoekt ook mogen zijn, wat ze er ziet valt niet onder het begrip schoonheid: ‘Beauty is not a virtue that floats free of cost. Not in my mind, anyway. Whatever Shrubland was, it wasn’t beautiful’, maar wel ‘a shrine to futility and greed’.

Laing aarzelt nergens om uitingen van onrecht en discriminatie te benoemen, maar vervalt evenmin in een veroordelende of bestraffende toon. Met haar vaststellingen legt ze de vinger waar het pijn doet, vaak ook op subtiele manieren. Over de vervreemding van de Engelse hoofdstad tijdens de grote droogte van 2022 schrijft ze bijvoorbeeld: ‘In London no one was talking about the drought, though there were dying trees in all squares, their leaves burned as if by fire.’

Ook dichtbij huis, in haar eigen tuin, stuit ze op de ambivalentie van haar droomproject:

I prefer to think of gardens as dreamworks, the result of intensely personal creative labour, but (…) they are also status symbols and adornments, a way for money to announce its presence in a more comely or displaced form.

Elke tuin is tegelijk open en gesloten, egoïstisch en gedeeld. Het begint al bij de vaststelling dat toegang tot tuinen niet voor iedereen gelijk is, maar een luxe en een privilege en niet het recht dat het voor eenieder zou moeten zijn.

Wanneer ze zich inleest over landschapstuinen, ontdekt ze dat de wandelende reiziger-schrijver W.G. Sebald in zijn roman Rings of Saturn (1995) haar regio doorkruist – en zo goed als langs haar deur gepasseerd moet zijn – om er het onheilspellende van de schoonheid tegen het licht te houden en langs natuur om tot cultuurbeschouwing te komen. In zijn spoor leest ze het landschap als allegorie, stelt ze de voorbije modes in de landschapsarchitectuur in vraag en de manier waarop er ingegrepen werd en wordt in het landschap. Ze legt samen met Sebald herinneringen aan de historische schuld bloot en koppelt dit aan pertinente vragen over bezit en hoe daarmee om te gaan. Erg geslaagd bovendien is dat Laing niet enkel stilstaat bij de structurele effecten van landschapsingrepen zoals in de ‘Enclosure acts’ – maatregelen die open land opdeelden in een schaakbord van privé-bezit –, maar ook de impact op individuele levens uit de doeken doet. Sprekend hiervoor is de tragiek in het leven van John Clare, een plattelandsdichter uit Northamptonshire die, zij het kortstondig, meer succes kende dan zijn tijdgenoot Keats en over wie Laing bijzonder liefdevol en met grote empathie schrijft.

 

Verbonden cultuur

Behalve op het werk van Jarman en Sebald ent Laing haar essayistische beschouwingen ook op Jane Austens Mansfield Park (1814) en keert ze herhaaldelijk terug naar een lezing van John Miltons Paradise Lost (1667), dat op zijn beurt gelinkt is aan het Bijbelse scheppingsverhaal in Genesis waarin God de mens aanzet tot ‘domination over all creation; an attitude, I might add, that is directly responsible for the perilous state of our planet now.’

Voor Laing moet een tuin de zoektocht naar een gedeeld Eden op aarde symboliseren en de vorm aannemen van een veerkrachtige, sociale utopie. Deze wens wordt ook uitgedrukt door Jarmans tuin, die grenzeloos overgaat in het omringde landschap, als reactie op de wijdverspreide en diepgewortelde ongelijkheid die hij overal aantreft: ‘Ik gruw van het Engelse systeem dat iedereen braaf in de rij moet staan behalve zij die dat niet hoeven omdat ze lang geleden zijn voorgedrongen.’

De tuinen van Jarman en Laing fungeren beide als overtuigende metaforen voor een systeem van verwevenheid. Eigen aan verbondenheid is de zekere spreidstand die dit met zich brengt, een tuin is steeds een combinatie van bewuste ingrepen en wilde toevalligheden, van elementen die kunnen mee- of tegenwerken. Er heerst een spanning tussen de wereld zoals die zich voltrekt en de wereld die men zich droomt. De solidaire tuindroom stelt Laing dan ook voor een concreet dilemma tijdens de grote droogte van 2022; de vegetatie in haar pas aangeplante tuin is aan het afsterven en de watervoorraden in Suffolk raken op. Het herstel van de ommuurde tuin van Rumary die Laing zich lang verbeeldde, blijkt onder de huidige klimatologische omstandigheden onhaalbaar. Opvallend genoeg maakt Jarman zich hierover in 1989 ook al zorgen, hij noteert op zondag 27 augustus: ‘Zelfs de wilgen ritselen van de droogte’ en zijn zorgen over de kleine en grote gevolgen van wat destijds nog als het ‘broeikaseffect’ bekend stond, vormen een subtiel refrein in Modern Nature.

Bloemen en kruiden leggen in hun groei getuigenis af van het verloop van de tijd en onze eigen tijdelijkheid. Maar groei kent zijn grenzen, de overvloed van vruchtbaarheid en bloei komt eens tot een halt. Dood is een station dat je steeds opnieuw passeert, schrijft Laing, het stervende hoort erbij. Tegelijkertijd is het verbazingwekkend hoe sterk planten zijn. Ook de metaforische natuur is associatief en rijk, zaait zichzelf. Zoals een tuin is ook het schrijven een neerslag van associatief denken, een combinatie van bewuste keuzes en intuïtieve beslissingen, een constructie van ritme, herhaling, verwijzing en variatie. Laing sprokkelt niet alleen ideeën voor haar concrete tuin maar ook voor haar allegorische schepping, haar essayistiek gebaseerd op affiniteiten met anderen. De natuurlijke wereld waar het bij Laing en Jarman over gaat is steeds een concrete bron van inspiratie voor het grotere, symbolische plan. Hun tuin is een plek van experiment, van trachten en falen, verandering en constructie.

In het werk van Laing en Jarman vormt de innige verstrengeling van alles met alles de spil: de ecologische ontwrichting, de hang naar bezit en macht, het kwalijke onevenwicht binnen al deze op elkaar ingrijpende domeinen. In je tuin ben je nooit alleen – ‘There were always birds chittering out of sight, and with them a pleasant feeling of not-aloneness, of being accompanied by small invisible presences.’ Het wonderbaarlijke van deze samenhang vormt tegelijkertijd haar kwetsbaarheid: het effect van een enkele schakel op het geheel gigantisch is: ‘What has escaped Eve is that she is also part of this fragile ecosystem, an unsupported flower and a storm ahead.’

Een tuin is een kwestbaar netwerk, in Miltons Eden voor de uitdrijving wordt dan ook met plezier gewerkt om dit in stand te houden. Adam en Eva zitten er niet te niksnutten, maar nemen door zorg en aandacht actief deel aan de aardse tuin waarmee ze verbonden zijn. Creatie is hier geen moeten, geen straf van een toornige god, geen dwang, maar een aantrekkelijke noodzaak. Dat hen dit ontnomen wordt wanneer ze verdreven worden uit hun tuin, is misschien wel hun grootste straf.

Dat leidt ons terug naar het uitgangspunt van het werk van Jarman en Laing en de constructieve rol die zij voor kunst weggelegd zien. Kunst is geen verstrooiing maar denkstof, en biedt een fragiel oefenterrein voor mogelijkheden, een manier om je te oriënteren in de wereld. Ze is een vorm van levend materiaal waartoe je je kan verhouden. De kunstpraktijk van Jarman en Laing vraagt om een actieve rol van de beschouwer. Inleving is niet iets dat je zomaar te beurt valt, maar een vermogen dat gepaard gaat met plezier en arbeid.

In een tijd van continue crisis, catastrofe, dreiging en conflict bieden de dagboeken van Derek Jarman en de essays van Olivia Laing een toetssteen voor de eigen verwarring. Hoe leg je een tuin aan? Speels, koppig, grenzen negerend, vrij, samen, impulsief … In hun tuinen stappen Laing en Jarman een ander tijdskader binnen, ze getuigen van doorleefde inzichten en vitale omgangsvormen met het destructieve zonder hierbij het zicht op de omringende wereld te verliezen. Wel integendeel. De wereld ligt voor ons, en het werk van beide kunstenaars voedt onze voortdurende poging om wakker het hoofd te blijven bieden aan een wereld in verandering.

Geplaatst op 19/08/2024

Categorie: Essays

Naar boven

Reacties

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Je reactie zal pas verschijnen na controle op spam. Dat kan een paar uren of dagen duren.