Het huis als kaartenhuis

Bullet Park

John Cheever

Wie de treinen wil tellen die door John Cheevers verhalen en romans denderen en die de ogenschijnlijk vredige buitenwijken en tuinsteden met de Grote Metropool (New York) verbinden, raakt al snel de draad kwijt. Die pendeltreinen van en naar suburbia waarin Cheevers onevenwichtige en met de drank worstelende kantoorforensen elke dag stappen verbeelden niet alleen de vooruitgang en het monster dat beschaving heet, ze vormen ook een reddingsboei voor zijn ploeterende personages die eeuwig geldgebrek lijden. Tegelijkertijd vergroot die trein, die de sleur van de dagelijkse regelmaat verbeeldt, de anonimiteit of de vervreemding van zijn passagiers.

Cheevers roman Bullet Park (1969) begint, zo lijkt het, met een hommage aan het treinstation in de tuinstad Bullet Park. De bewoners van Bullet Park doen dan wel alsof ze in hun buitenwijk zijn geworteld, alsof ze er nooit zijn aangekomen, de werkelijkheid is anders. ‘Hun komst of vertrek ging meestal gepaard met chaos en verhuiswagens, leningen tegen een hoge rente, tranen en wanhoop.’ Hoofdpersonage en inwoner van Bullet Park Elliot Nailes worstelt met een crisis in zijn gezin: de ogenschijnlijke harmonie wordt ruw verstoord door zijn zoon, die opeens niets meer wil.

Elliot is getuige van een tragisch ongeval op het station waar hij elke dag de trein naar New York neemt. Middenin de crisis die zijn gezin treft beseft hij ook dat zijn dagelijks vervoermiddel geen brug meer vormt tussen zijn witte huis in de voorstad en zijn kantoor in de Grote Stad. De brug is ingestort, de ziel is zoekgeraakt omdat het doel in zijn leven van het ene op het andere moment niet meer zeker is. Het pendelen wordt een groot probleem voor Nailes en hij voelt zich genoodzaakt onderweg naar de stad telkens weer uit te stappen op een tussenstation. In Cheevers pseudo-paradijselijke tuinsteden heerst de ogenschijnlijke harmonie van het heilige huwelijk en de huiselijkheid. Maar de tuinstad is een façade waarachter obsceen en verdorven gedrag woekert, gedrag dat slechts indirect of helemaal niet in gesprekken doorspijpelt. ‘Ik vind het een rotdorp. Het is hier net een gemaskerd bal’ zegt Marietta, de vrouw van het ongeleide projectiel dat het tuinstadje op stelten zal zetten.

Cheever laat zijn pseudo-alwetende verteller al in de openingsbladzijden van Bullet Park flink tekeer gaan tegen ‘de partnerruilende, joden hatende, met de drank worstelende legioenen van spiritueel bankroete burgers…’ Het beschavingslaagje is flinterdun, de dreiging van dood en verderf is altijd erg dichtbij. De verloedering ligt om de hoek.

Ongeneeslijk eenzaam

Inderdaad: alle verhalen van John Cheever (1912-1982) worden geteisterd door onzedelijkheid. Duurzame ontsnappingsroutes of ultieme vluchthavens zijn afwezig, altijd klinkt ‘de onweerstaanbare, titanische stem van het leven zelf’ op, zoals hij het verwoordt in Verscheurde stilte, een postume bloemlezing uit zijn dagboeken. De lectuur van Cheevers dagboeken is een ontluisterende ervaring, en dat niet alleen omdat hij zonder enige remming over zijn eigen rampzalige huwelijk schrijft, over zijn alcoholisme of biseksualiteit, en de scherpste kritiek formuleert op eigen werk. Eenzaamheid is het kernwoord in zijn journaalaantekeningen. Als hij het over Hemingway heeft, denkt hij vooral aan de ‘absolute ervaring van eenzaamheid. Eenzaamheid is – denk ik – niet zo absoluut, maar niets grijpt een mens zo diep aan. Ik denk dat het schrijven van serieuze boeken een vrij gevaarlijke onderneming is.’

In Bullet Park is iedereen ongeneeslijk eenzaam, en dat wordt de lezer subtiel maar effectief ingewreven door het vaak verrassend verspringende vertelperspectief: het gezin Nailes mogen we vanuit vader Elliot, de moeder en de depressieve enige zoon Tony bekijken of begluren. Dat de hele roman achteraf door de ‘gestoorde’ ik-figuur Paul Hammer blijkt te zijn geschreven, realiseert de lezer zich pas bij tweede lezing.

Van de ene op de andere dag blijft Tony in bed liggen. Wat is er aan de hand? Op het eerste gezicht helemaal niets. Toch blijkt het gezin Nailes niet in een gewoon huis te wonen maar in een kaartenhuis. De ouders staan voor een raadsel en proberen de zoon via de dokter en een psychiater weer op de been te krijgen. Dat lukt niet. Pas als een onbaatzuchtige goeroe – een Jamaicaanse swami – in de arm wordt genomen, blijkt de zoon ontvankelijk te zijn en komt hij zijn bed weer uit. Maar dit alles blijkt in de Cheever-wereld slechts een opstapje tot het grotere drama, dat het gezin van binnenuit en van buitenaf bedreigt.

Cheever schrijft in 1969 over veel meer dan over de overbekende generatiekloof in de sixties, of over de zoon die zijn vader dient te ‘vermoorden’, met of zonder freudiaanse ondertoon. Stapje voor stapje, scène na scène laat Cheever steeds iets meer zien van de sluimerende, onderhuidse gewelddadigheid binnen het gezin. Cheever portretteert Tony achtereenvolgens als een televisiejunkie, een sportfanaat en een mislukkeling op school. De opvoeding blijkt een reeks vernederende botsingen. De vader zit erbovenop, dat wil zeggen hij probeert zijn zoon op krampachtige, strenge wijze op te voeden, met boemerangachtige effecten. De reden? ‘Zonder zijn zoon kon hij niet leven. Hij was bang voor zijn eigen dood.’ Ondertussen bedreigen zoon en vader elkaar (de zinsnede ‘ik vermoord je..’ is veel meer dan een running gag in Bullet Park) zonder dat die bedreiging serieus gemeend is. Eerder gaat het om de machteloosheid om elkaar te naderen, om echt contact te maken.

Nihilistisch mededogen

Het wel en wee van het gezin Nailes beslaat nog niet de helft van de roman, en de echte gewelddadigheid is dan nog amper op gang gekomen. In deel twee krijgt de roman namelijk een zeer verrassende wending, want dan duikt het onprettig gestoorde buitenechtelijke kind Paul Hammer op. Precies: hammer en nails, hamer en spijkers. Kinderachtige naamgeving? Niet in deze schokkende roman van John Cheever, waarin het ook gaat over ‘de mysterieuze kracht van namen’. Hammer is al in het eerste deel door zijn vrouw Marietta op een mislukt feestje in het openbaar meedogenloos geportretteerd, zonder dat de lezer weet dat de opmerkingen van de vrouw meer dan tekens aan de wand zijn: ‘Jij zult de rest van je leven eenzaam zijn. Je bent een eenzame man en een eenzame man is een eenzaam ding, een stok, een steen, een bot, een voetveeg, een lege ginfles…’

Vernedering is een van de hoofdmotieven in Cheevers vertellingen. Keer op keer moeten zijn personages diep buigen en zich door het stof of door de stront en de modder wentelen.

Hoe dieper de lezer doordringt in het levensverhaal van de solitaire Paul Hammer, des te prangender dringt zich de vraag op wanneer de ‘Hammer’ op de ‘Nailes’ terecht zal komen. Hammer is buiten elk gezin gevallen en min of meer door zijn grootmoeder opgevoed. Als jonge volwassene reisde hij als een razende door Amerika en Europa om alsnog een familiaal gevoel te krijgen. Maar hij blijft overal buiten staan, ook buiten de literatuur: hij vertaalt de dichter Montale in het Engels, maar die blijkt al vertaald te zijn. Zijn moeder, ex-politiek activiste, is te veel met zichzelf bezig, en ook zijn vader is op alle fronten voor zijn zoon ‘afwezig’. De onthechte zoon hunkert naar aandacht en zint op wraak, die steeds gerichter wordt. Een metafoor van zijn politiek gedesoriënteerde moeder – alleen een kruisiging kan de wereld wakker schudden – brengt hem op het idee een daad te stellen. Aanvankelijk wil hij de Vader vermoorden, maar uiteindelijk wordt de Zoon zijn doelwit: Tony Nailes.

Cheever laat de lezer niet in het ongewisse over de plannen van Paul Hammer, en toch blijft de vertelling tot en met de laatste bladzijde onvoorspelbaar. Zijn psychologische portret van de ‘geschifte’ Paul Hammer is zo nauwgezet geschilderd dat de lezer af en toe schrikt van de herkenningstekens die hij tegenkomt: ben ik misschien ook een beetje zo? Bullet Park is zelfconfronterende lectuur, die op een happy end lijkt af te stevenen, want na de gewelddadigheden – die ik hier maar met het woord kettingzaag samenvat – luidt Cheevers cynische slotalinea: ‘Tony ging op maandag weer naar school en Nailes ging – gedrogeerd – naar zijn werk en alles was weer even geweldig, geweldig, geweldig als voorheen.’

Ondertussen heeft de lezer via de moordenaar in spe Paul Hammer enige gedachten over de mens gelezen die hem verontrustend voorkomen. Want die diersoort, die meent te kunnen praten en te communiceren, heeft ‘een angstaanjagende en excentrieke aard en zijn natuurlijke omgeving is de chaos’. Toen ik dat woord tegenkwam, bijna aan het slot van het derde en meest dramatische deel, dacht ik dat de romanwereld van John Cheever en die van Willem Frederik Hermans in hun illusieloosheid – in op elkaar botsende termen: nihilistisch mededogen – verdomd veel op elkaar lijken.

Bullet Park komt hard aan, als een literaire kogelregen.

Links

Van Gennep, Amsterdam, 2012
ISBN 9789461640550
227p.

Geplaatst op 11/04/2012

Naar boven

Reacties

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Je reactie zal pas verschijnen na controle op spam. Dat kan een paar uren of dagen duren.