Philipp Blom (1970) is een Duitse cultuurhistoricus, journalist en schrijver die ook in Nederland, waar hij via zijn Nederlandse moeder een band mee heeft, een veelgevraagde publieke spreker is. Zijn boeken, waarin hij op een bevattelijke manier de culturele, politieke en intellectuele geschiedenis van onder meer de eerste veertien jaar van de twintigste eeuw (De duizelingwekkende jaren, 2010), het interbellum (Alleen de wolken, 2014) of de Verlichting (Het verdorven genootschap, 2015) bespreekt, hebben een breed publiek van lezers gevonden. Sinds 2017 is de bezorgdheid over de klimaatsverandering de centrale thematiek in Bloms werk en bepleit hij de noodzaak om deze bedreiging van een ongeziene omgang kordaat aan te pakken. In De onderwerping brengt hij dit thema en zijn brede cultuurhistorische benadering samen, waardoor dit boek kan worden gezien als het culminatiepunt van de verschillende thematieken waar Blom zich in het verleden in verdiept heeft.
In De onderwerping wil Blom de geschiedenis schrijven van de waangedachte, zoals hij het systematisch noemt, dat de mens boven en los van de natuur zou staan en dat de natuur niet alleen kan, maar ook moet worden onderworpen. Hij wil door middel van een historische reconstructie schetsen hoe het zo ver is kunnen komen dat we zelfs nu, terwijl de alarmsignalen voor de opwarming van de aarde niet meer te ontkennen zijn, nog steeds niet in staat zijn om ons gedrag aan te passen. Daarvoor moet hij zeer ver teruggaan in de tijd: het boek begint in Mesopotamië in 3000 voor Christus. Vervolgens traceert hij hoe de opvatting dat de mens de natuur moet onderwerpen opgang heeft gemaakt in het religieuze denken, hoe het daarna via koloniale expansie met geweld is verspreid over grote delen van de wereld en hoe deze opvatting in verschillende vormen is doorgegeven tijdens de Verlichting, waarvan het gedachtegoed volgens Blom nog steeds is doordrenkt met theologische principes. De opdracht om de natuur te onderwerpen stond centraal in het christelijke denken (het citaat uit Genesis, ‘bevolk de aarde en onderwerp haar’ is er een bekend voorbeeld van), maar pas later kreeg deze gedachte de middelen, macht en infrastructuur om zich te verspreiden over grote delen van de wereld. Blom toont aan hoe de grote filosofen en wetenschappers van de verlichting deze onderwerping overnamen in hun denken en zo steeds nieuwe verantwoordingen bedachten voor het uitbuiten van de natuur. Volgens Blom is het een waangedachte dat de mens de natuur moet onderwerpen en hij ziet dit als de verantwoording voor de gewelddadige onderdrukking van vrouwen, andere culturen en religieuze opvattingen, matriarchale samenlevingen en dieren. Hij beschouwt het als het fundament van de meest extreme vormen van uitbuiting en geweld van de voorbije eeuwen, van kolonialisme tot de atoombom. Een boek dat een dergelijke tijdspanne overschouwt en zo’n grote hoeveelheid aan diverse onderwerpen behandelt, is uiteraard erg ambitieus. Maar beantwoordt het boek ook aan de hoge ambities die Blom zichzelf heeft opgelegd?
De waangedachte als protagonist
In de proloog en het laatste hoofdstuk van het boek biedt Blom meer duiding bij zijn aanpak voor het schrijven van dit boek. Hij beschouwt, onder invloed van de Franse denker Bruno Latour, de waangedachte dat de mens de natuur moet onderwerpen als een actor op zich, die als een virus of een microbe door de eeuwen heen verschillende gedaanten aanneemt en nieuwe generaties mensen weet te ‘infecteren’. Zo wordt de transformatie van de waangedachte zelf, de ‘onderwerping’ zoals hij haar benoemt, de protagonist van het boek. Ook de naam van de Franse filosoof Michel Foucault en het Foucauldiaanse woord ‘archeologie’ duiken op in het boek. In navolging van Foucault stelt Blom dat een hedendaagse versie van verlicht denken erin zou bestaan om de impliciete aannames van een cultuur, die onze individuele en collectieve opvattingen sturen, te bevragen. Net als Foucault heeft Blom de ambitie om problematische denkkaders in het heden te leren herkennen en in vraag te stellen door de ontwikkeling ervan te traceren door de eeuwen heen. Maar zowel Latour als Foucault zou van mening zijn dat Bloms focus wel erg breed is, waardoor hij in een kort bestek hele historische periodes, complexe filosofische stromingen en religieuze tradities moet zien te vatten. De twee Franse invloedrijke denkers zouden elk op hun eigen manier meer in detail willen beschrijven hoe de waangedachte specifieke vormen aannam in een bepaalde periode en plaats. Ze zouden meer uitgebreid de netwerken of de machtsdynamieken willen analyseren, waardoor een gedachte zich kan verspreiden en dominant kan worden. Blom beseft dat het niet mogelijk is om al te eenduidige lezingen te doen van een verdwenen cultuur, een kunstwerk of een oude religieuze praktijk en daardoor komen zijn analyses soms met veel zelfkritische bedenkingen. In dit boek neemt hij allicht te veel hooi op zijn vork en probeert hij te veel grote onderwerpen te overspannen in één grote boog. Om echt aan zijn ambities en de complexiteit van de behandelde onderwerpen recht te doen had Blom waarschijnlijk drie vuistdikke volumes moeten schrijven. Het is ook de vraag of men echt terug moet gaan tot het oude Mesopotamië om onze huidige misvattingen over de plaats van de mens ten opzichte van de natuur te begrijpen.
De vele gedaanten van de waangedachte
Al is Bloms intentie om de ontwikkeling van de ‘onderwerping’ te behandelen over een tijdspanne van vijfduizend jaar op driehonderdvijftig pagina’s te hoog gegrepen, dit neemt niet weg dat het boek veel boeiende en sterke stukken bevat. Blom toont herhaaldelijk zijn brede cultuurhistorische kennis, waarbij hij het vermogen bezit om een hele thematiek te ontsluiten aan de hand van één vaas, schilderij of anekdote. In een boek met dit onderwerp is het onvermijdelijk om een aantal hoofdstukken te wijden aan de zeer aanstootgevende opvattingen van illustere figuren en aan schokkende praktijken die in die tijd door de massa werden gewaardeerd. Zo is er een hoofdstuk over de zogenaamde ‘volkenshows’ van Carl Hagenbeck, waarbij mensen als exotische dieren werden tentoongesteld in verschillende Europese steden, en gelijkaardige praktijken tijdens de wereldtentoonstellingen. Blom toont aan dat deze schokkende praktijk een directe voortzetting was van de wanpraktijken met exotische diersoorten in de populaire dierparken van de negentiende eeuw. Ook bijzonder ontluisterend zijn de ronduit racistische uitlatingen van grote filosofen zoals Kant en Hegel of natuurkundigen als Francis Galton. Het is uiteraard niet de bedoeling van Blom om deze denkers te cancelen, maar juist om aan te tonen hoe volstrekt verwerpelijke opvattingen en verantwoordingen voor onderwerping zelfs door de meest intelligente geesten werden doorgegeven.
De sterkste momenten zijn naar mijn mening de transities tussen de grote delen van het boek. Blom geeft namelijk de twee overgangen tussen de historische periodes die hij behandelt weer aan de hand van analyses van twee schilderijen: De val van Icarus van Pieter Bruegel de Oude en Regen, stoom en snelheid – de Great Western Railway van William Turner. Hij behandelt de vele opmerkelijke details in De val van Icarus, zoals verschillende allegorische, mythologische, Bijbelse, spreekwoordelijke en literaire verwijzingen die in het schilderij zijn verwerkt. Ondanks het bijna overweldigende aantal mogelijke betekenislagen in het werk, waardoor een eenduidige lezing per definitie uitgesloten is, komt Blom toch tot de conclusie dat het werk over de beheersing van de natuur gaat. Het schilderij van Bruegel markeert een keerpunt in de onderwerping van de natuur, namelijk het begin van de expansie van het Europese gedachtegoed samen met de zeehandel, overzeese verovering, de boekdrukkunst en nog veel meer. De vertrekkende schepen op de achtergrond van het schilderij tonen het begin van de verspreiding van de ‘onderwerping’ over grote delen van de wereld. Turner maakte zijn werk toen dit proces van wereldwijde verovering al drie eeuwen aan de gang was en in zijn schilderijen is een gevoel van ontluistering over kolonisering, industrialisatie en technologische ontwikkeling aanwezig. In Regen, stoom en snelheid – de Great Western Railway maken de mistige lagen regen en stoom de afgebeelde trein tot een dreigend projectiel. De details in het werk, zoals de schimmige haas die voor de trein rent, zijn nauwelijks zichtbaar. Andere figuren in het werk, zoals baders, verwijzen naar de traditie van de landschapsschilderkunst, maar ze zijn slechts moeilijk te zien door de laag stoom heen. Net als in het werk van Bruegel is er in Turners schilderij een ploegende boer aanwezig, maar net als de andere figuren wordt die tot iets onbeduidends gereduceerd door de stoom van de voorbijrazende trein. Het is alsof Turner wil zeggen dat de moderne technologie en industrialisatie al de rest hebben overrompeld, waaronder niet het minst de natuur en bijgevolg ook de conventies van de landschapsschilderkunst. Deze overrompeling wordt door Turner echter voorgesteld als vervreemdend en bedreigend.
Naar een cultuuromslag
Blom eindigt het boek met de vaststelling dat de mensheid de oude opvattingen over de onderwerping van de natuur zou moeten overstijgen, maar dit betekent het laten varen van een denkkader dat samengaat gaat met vastgeroeste emoties en een bepaald bewustzijn. Een nieuw denkkader kan enkel ontstaan als het voldoende resoneert met de ervaringen van mensen. Dit is een werk van lange adem en Blom eindigt zijn boek dan ook op een nogal pessimistische toon. Hij betwijfelt of de mens hiertoe wel in staat is. Dit vereist namelijk een soort onttroning van de positie van de mens, terwijl deze niet inziet dat een dergelijke onttroning paradoxaal juist de redding van de mensheid zou kunnen zijn. En dan laat Blom nog de enorme economische en financiële belangen die verbonden zijn met de uitbuiting van de natuur buiten beschouwing.
Deze bedenkingen op het eind van het boek klinken bijna als een onderuithalen van de opzet ervan. Nochtans gelooft Blom in de kracht van verhalen om te leren omgaan met moeilijke tijden en maatschappelijke uitdagingen. Dit heeft hij gemeen met een andere auteur die zowel in de aanhef van de proloog als op de laatste pagina’s van het boek wordt geciteerd en dat is de Duitse schrijver, regisseur en denker Alexander Kluge. In de aangehaalde citaten zegt Kluge dat we onze opvattingen (en misvattingen) kunnen leren ontcijferen, net als de hiërogliefen op de Steen van Rosetta (‘Het is vertaalkunst. Verzamelen. En grip krijgen.’), en dat het historische materiaal dat hij wil behandelen een eigen verhaal heeft waar men naar op zoek moet gaan. Deze citaten geven misschien nog het beste weer wat Blom probeert te doen in zijn boek. Meer dan een consistente geschiedenis met één spanningsboog is dit boek een verzameling verhalen over belangrijke momenten in de geschiedenis van de menselijke verhouding tot de natuur, die Blom vertellend tot leven wil wekken. Door aan de hand van zijn verteltalent verschillende cruciale momenten in de ontwikkeling van de ‘onderwerping’ bij elkaar te brengen, hoopt hij de lezer te doen beseffen hoe diep ingebakken deze misvatting in onze cultuur en geschiedenis zit.
In zijn roman The Overstory laat Richard Powers een personage het volgende zeggen: ‘The best arguments in the world won’t change a person’s mind. The only thing that can do that is a good story.’ Of dit het geval is kan men betwisten en een goed verhaal en een sterk, onderbouwd argument hoeven elkaar niet uit te sluiten. Om de cultuuromslag te verkrijgen die nodig is om de klimaatsverandering binnen de perken te houden en om de plaats van de mens ten opzichte van de natuur te herdenken, zullen verschillende strategieën op meerdere niveaus moeten worden ontwikkeld. Blom lijkt er soms zelf aan te twijfelen, maar met een boek als De onderwerping doet hij alvast een verdienstelijke poging om hiertoe bij te dragen, al was het maar door mensen te laten inzien dat de wens om de natuur te willen onderwerpen tot enorme uitwassen heeft geleid en dat de mensheid deze waan zou moeten laten varen.
Reacties
Je reactie zal pas verschijnen na controle op spam. Dat kan een paar uren of dagen duren.