Sta me toe deze recensie te beginnen met een jammerklacht. Wat bezielt Nederlandse uitgevers in godsnaam om de keuze van de titel waaronder een vertaald literair werk wordt uitgebracht uit te besteden aan een marketingman die het hoogstwaarschijnlijk niet eens gelezen heeft? Juridisch is daarmee niets aan de hand. De betreffende clausule in het standaardcontract luidt immers: ‘De uitgever beslist na overleg met de vertaler omtrent de titel en eventueel ondertitel waaronder de vertaling zal worden uitgegeven.’ In de praktijk is dat overleg vaak een lachertje: de vertaler wikt, de uitgever beschikt. Het is iets wat vermoedelijk slechts weinig lezers beseffen.
Letterlijk vertaald luiden de Italiaanse titel en ondertitel van het boek van Emanuele Trevi (1964): ‘Iets geschrevens. Het bijna waargebeurde verhaal van een onmogelijke ontmoeting met Pier Paolo Pasolini.’ ‘Iets geschrevens’ is om twee redenen, die in het boek zelf duidelijk worden, een perfecte titel. Het is de omschrijving waarmee Pasolini herhaaldelijk verwijst naar zijn laatste, onvoltooide – en wellicht onvoltooibare – boek Petrolio (op zijn beurt nogal ongelukkig in het Nederlands uitgebracht als Olie). Het is ook de titel van ‘Aantekening 37’ in Petrolio (blz. 169 in de Nederlandse vertaling) waarin Pasolini zijn ‘besluit’ beschrijft: ‘om geen geschiedenis te schrijven, maar een vorm te scheppen […]; een vorm die eenvoudigweg consistent is als “iets geschrevens”’. Ook in het geval van Trevi gaat het niet om een roman (al staat die term, allicht om commerciële redenen, op de omslag van de Italiaanse editie), en al evenmin om een biografie, een autobiografie, een essay, een reisbeschrijving. Of misschien om iets van dat alles tegelijk. Het is een hybride, proteïsche tekst, kortom: ‘iets geschrevens’. In het Engels verscheen het boek dan ook als Something written, in het Frans als Quelque chose d’écrit. In het Nederlands moet het varen onder de allesbehalve fraaie vlag Een onmogelijke ontmoeting met Pier Paolo Pasolini (bijna waargebeurd).
Laura Betti (1927-2004), de fetisj-actrice van Pier Paolo Pasolini, die zij ging beschouwen als haar ‘niet-vleselijke echtgenoot’ en na zijn gewelddadige dood als dito weduwe, richtte in 1980 een Pasolini-stichting op om de herinnering aan hem levend te houden en zijn nagelaten teksten te publiceren. Met het oog daarop engageerde ze de jonge academicus Emanuele Trevi (1960) om de talloze interviews die Pasolini in de loop van zijn leven had gegeven, te verzamelen en persklaar te maken.
In het sombere gebouw van de Stichting hartje Rome start Trevi’s meanderende tocht door Pasolini-land met een hilarische beschrijving van de ‘hoedster van de vlam’: een actrice op haar retour, nukkig, cholerisch, tiranniek, boulimisch, die als een altoos kwaaie kloek over Pier Paolo’s erfenis waakt en door iedereen in haar omgeving la Pazza, de Gekkin, wordt genoemd.
[…] ik werd door haar zó onherroepelijk gehaat (een beter woord is er niet) dat ik alle snaren van haar veelzijdige sadisme wist te raken: van een onuitputtelijke vindingrijkheid aan beledigende bijnamen tot echte fysieke dreigementen aan toe. Telkens als ik bij de burelen van de stichting naar binnen ging […], bespeurde ik bijna fysiek die dierlijke vijandigheid, die onbeheersbare woede die, als zigzaggende bliksemschichten in stripverhalen, van achter de vierkante glazen van haar enorme zonnebril opvlamde. Onmiddellijk daarna volgden de begroetingsformules: ‘Goeiemorgen, zoccoletta, sletje, heb je nou eindelijk in de gaten dat het moment is aangebroken om je in je kont te laten nemen?)
Wanneer Trevi met zijn acribische filologische arbeid klaar is, inclusief een notenapparaat en een inleidend essay, gebeurt wat hij al lang had voelen aankomen, want Laura Betti had haar persoonlijke, hoogst eigenzinnige versie van Pasolini’s interviewboek voor ogen gehad.
Alle tijd die de laatste bespreking met Laura in haar kantoor in beslag nam, bewoog het scherpgeslepen lemmet van een hobbymes een paar millimeter van mijn halsader vandaan. De aaneenschakeling van beledigingen had het niveau van verbale acrobatiek bereikt, een Rabelais waardig. Ik begreep toen hoe nauwkeurig en letterlijk de uitdrukking ‘schuimbekken van woede’ was. Ik vreesde dat ze elk moment een beroerte kon krijgen, waarvoor ik op een of andere manier verantwoordelijk zou zijn. Die arme map met al mijn werk was, niet zonder het gebruikelijke melodramatische spektakel, in de prullenmand beland.
Zijn dienstverband – hij noemt het een leerschool – heeft minder dan twee jaar geduurd, maar ondertussen is Trevi geïntrigeerd geraakt door de uiterst complexe publicatiegeschiedenis van ‘iets geschrevens’ waaraan P.P.P vanaf het voorjaar van 1972 tot vlak voor zijn dood in 1975 gewerkt heeft en dat uiteindelijk in 1992, zeventien jaar na zijn overlijden, als Petrolio zal verschijnen. Het is voor Trevi in de eerste plaats aanleiding tot een beschouwing over wat er in die luttele jaren in de literatuur veranderd is, waardoor ‘Petrolio, eenmaal achter uit een la opgediept, niet uit een ander tijdperk lijkt te komen, maar uit een andere dimensie.’ Het is, aldus Trevi, een van de laatste uitingen van de moderniteit in de literatuur. Het keerpunt situeert hij enigszins verrassend bij het werk van Raymond Carver en diens redacteur-herschrijver Gordon Lish: ‘De vergelijking tussen wat Carver zelf schreef en wat Lish ervan maakte (zoals is gebleken uit recente publicaties) is een van de meest afschrikwekkende en leerzame getuigenissen uit de literatuurgeschiedenis.’ Literatuur mag niet langer subversief zijn en evenmin zichzelf ter discussie stellen. ‘De enige opdracht die de schrijver zichzelf stelt is die van storyteller. […] En dus: dit is het begin van een tijdperk waarin literaire excellentie samenvalt met het vermogen onderhoudend te zijn.’
Het is niet verboden om in deze stellingname een sneer te zien aan het adres van de generatie producenten van ‘internationale bestsellers’ die de laatste jaren de Italiaanse romanliteratuur teistert. En tegelijk verklaart ze waarom ‘het in 1992 uit het verleden opgedoken monster Petrolio’ in die korte tijd vrijwel onleesbaar was geworden.
Een volgende etappe in Trevi’s kronkelige zoektocht neemt de lezer mee op ‘een soort openbare bedevaart’ die Laura Betti heeft georganiseerd naar de plek waar Pasolini is omgebracht. Het brengt Trevi tot de vragen die velen voor hem al gesteld hebben: heeft Pasolini al dan niet bewust deze gruwelijke dood gezocht en is de op het ogenblik van de feiten minderjarige hoerenjongen Pino Pelosi – de enige die voor de moord is veroordeeld – effectief de dader geweest, en zo ja, handelde hij dan alleen? Het aantal complottheorieën in Italië is niet te tellen. Trevi geeft te verstaan dat hij van de officiële waarheid geen sikkepit gelooft, maar laat de vraag verder open en concentreert zich op Pasolini’s twee postume boeken, La Divina Mimesis en Petrolio, in een poging om dieper door te dringen in de persoonlijkheid van een auteur die hij nooit heeft ontmoet.
Met deze twee werken, zo betoogt Trevi, verlaat Pasolini het domein van de literatuur en begint aan een rite de passage, een initiatieke tocht die hem over alle menselijke grenzen heen moet leiden: die tussen man en vrouw (in Petrolio veranderen Carlo en Karl, afsplitsingen van één en dezelfde persoon, meer dan eens van geslacht), die tussen tekst en lichaam, die tussen leven en dood. Petrolio is inderdaad ‘doorspekt met nauwkeurige toespelingen op de rituelen van een zeer oud mysterie, het meest beroemde en tegelijkertijd het meest geheime van de hele Oudheid, dat elk jaar in de maanden september en oktober in Eleusis, vóór de poorten van Athene, werd gevierd.’ En dat is ‘niet zomaar een erudiete verwijzing of nutteloze archeologische opsmuk.’ Het is Pasolini’s afscheid van de literatuur, van de kunst, en misschien van het leven.
Iets geschrevens eindigt dan ook met een tocht van Trevi naar Eleusis. Aanleiding is een Pasolini-programma dat Laura Betti in Athene en Thessaloniki ter gelegenheid van de Griekse vertaling van Petrolio op de bühne brengt. Nadat hij zich op de heenreis uitgebreid geërgerd heeft aan de manier waarop ze zich uit vliegangst met voedsel volpropt, volgt zowaar een vorm van catharsis:
In de zaal vol met Griekse studenten en met in Athene wonende Italianen was iedereen direct al vanaf het begin muisstil vanwege haar smartelijke evocatieve voordracht. P.P.P.’s gedichten die het ongelooflijke filter van het lichaam van la Pazza passeerden, verlieten het met een overtuigingskracht die ik niet eerder zo had ervaren bij het lezen ervan. […] Ze waren de uitdrukking van emoties die zo verzengend waren dat de dikke schede van het literaire geheimschrift dat ze omhulde erdoor werd doorboord. Ze bewerkstelligden ten slotte de grootste betovering van de poëzie: het dáár zijn, de werkelijke aanwezigheid – alsof het stervelingen was toegestaan terug te keren uit hun eigen dood.
Tussendoor heeft de lezer nog kennis kunnen maken met een excentriek koppel Bosnische protegés van Laura Betti en met de al even excentrieke romancier en essayist Walter Siti, de bezorger van Pasolini’s verzamelde werken. Terwijl ik aan deze recensie werkte, werd het me duidelijk dat het hinkelspel dat dit boek is, zich hardnekkig tegen elke poging tot samenvatting verzet. Bij een eerste lectuur werd ik meegesleept door de briljante stijl waarmee Trevi van anekdote naar beschouwing, van beschouwing naar anekdote hipt. Bij herlezing werd me duidelijk dat zijn parcours allesbehalve chaotisch of toevallig is, maar op een uiterst lucide manier een heleboel wegen opent naar avontuurlijke vormen van lectuur die in de huidige literaire context ondergesneeuwd dreigen te raken.
‘Iets geschrevens’: iets om te lezen.
Reacties
Je reactie zal pas verschijnen na controle op spam. Dat kan een paar uren of dagen duren.