Proza, recensie

Een tuin als tegengif

Moderne natuur

Derek Jarman (vert. Henny Corver en Nico Groen)

In 1986, na zijn HIV-diagnose, kocht filmmaker-kunstenaar Derek Jarman (1942-1994) met het geld dat hij van zijn vader erfde een stukje land met oude vissershut aan de kust van Dungeness, in het zuiden van Groot-Brittannië. Hij doopte het huisje ‘Prospect Cottage’ en begon daar, op het door de elementen geteisterde keienstrand tussen de kerncentrale en de oude vuurtoren, met het aanleggen van zijn tuin. Die tuin groeide na zijn dood uit tot een soort bedevaartsplek en werd in 2020 gered dankzij een crowdfundingsactie.

In Jarmans dagboeken van de jaren 1989-1990, uitgegeven als Modern nature in 1991 en al geruime tijd een cultklassieker in de Engelstalige wereld, speelt de tuin een hoofdrol. Na meer dan dertig jaar verschenen ze voor het eerst in het Nederlands bij uitgeverij Das Mag, in een vertaling van Henny Corver en Nico Groen. Boekhandelaars lijken te twijfelen in welke sectie ze het boek moeten onderbrengen. Is het een autobiografie? Memoires? Een bespiegeling over kunst? Of valt het eerder onder wat men in het Engels nature writing noemt? Geen van al die dingen, of een wervelende mengeling ervan, want voor Jarman zijn tuinieren, (be)leven, herinneren en kunst maken heel nauw verweven.

Een afwijkend, vergankelijk paradijs

‘Er zijn geen muren en geen schuttingen. De grens van mijn tuin is de horizon’, tekent de auteur bij het begin van zijn dagboek op. In die zin is de tuin al een heel nieuwe invulling van het begrip ‘paradijs’, een term ontleend aan het Oud-Perzisch die oorspronkelijk ‘omwalling’ of ‘ommuurde tuin’ betekende. Hoewel de tuin zeker een soort oase is om te bezinnen, tot rust te komen en te ontsnappen aan het drukke stadsleven en de hectische filmwereld, is het geen plek die van de wereld is afgesloten. Jarmans tuin – en bij uitbreiding, zijn leven – is letterlijk en figuurlijk ontvankelijk voor invloeden van buitenaf, of het nu gaat om binnenwaaiende zaadjes en pioniersplanten, dieren, weersomstandigheden, ideeën of mensen. Het schrijven en het tuinieren zijn zo bijna spiegelactiviteiten waarin hij hetzelfde geduld en dezelfde overgave aan de dag legt in de zoektocht naar schoonheid. In de tekst vindt hij vrijheid ondanks de strikte dagboekopdeling in maanden en dagen, in de tuin contrasteren de strakke geometrische bedden met de onvoorspelbaarheid van de planten.

Metaforisch kan de afwezigheid van afsluitingen of hekken bovendien gelezen worden als een kritiek op het rigide bourgeois hokjesdenken. Jarman is kritisch en verontwaardigd, over de bekrompenheid van de Engelse kunstwereld en van Engeland in het algemeen, over de op sensatie beluste media, over het beleid van Thatcher, over de welig tierende homofobie en Section 28, het verbod op ‘het openlijk bevorderen van homoseksualiteit’, vooral dan in het onderwijs (dat amendement werd overigens pas in 2003 afgeschaft). Hij is bezorgd over het gat in de ozonlaag, de olievervuiling van de zee, over de gevaren van kernenergie en het broeikaseffect. Een rebel met een conservatief kantje, die persoonlijke, seksuele en artistieke vrijheid predikt maar tegelijk heimwee heeft naar de moestuintjes van weleer en foetert tegen supermarkten en ‘moderne apparaten’ als printers en kaartjesautomaten. ‘Een van de genoegens die we in onze technologische samenleving zijn kwijtgeraakt’, observeert hij, ‘is de opwinding waarmee de bloemen en het fruit van het seizoen worden onthaald.’ Gelukkig kan hij zich nog steeds verwonderen en verheugen over de krokussen die de lente aankondigen, over stekjes die goed aarden, over de bloei van zijn rozen of een over vos die op de kiezels geniet van de zon.

Jarman moet zijn tuin veroveren op de elementen, op de nietsontziende zilte wind en de verschroeiende zon. Desondanks is de plek ook een ode aan het rauwe, onherbergzame landschap van ‘the Ness’. De tuin bevindt zich op het spanningsveld tussen wild en gecultiveerd, tussen natuur en cultuur. Er zijn allereerst de inheemse planten: de alomtegenwoordige zeekool, het slangenkruid, de papaver. Er is het oude kromgegroeide perenboompje. Er zijn de stekjes, zaden en planten die hij vanuit de (wijde) omgeving meebrengt, en dan zijn er de planten die hij koopt en aanplant, rozen, lavendel, irissen. Soms kan de auteur-tuinier ze doen floreren, soms gaan ze aan de barre omstandigheden ten onder. Een mix van toeval, entropie en nauwkeurig plannen. Jarman legt ronde bedden aan die hij vult met compost, versiert de tuin met aangespoelde stukken drijfhout, kunstwerken of voorwerpen die hij vindt op het strand, ‘vuurstenen als drakentanden rechtop in de bedden’. Een tuin als vergankelijk monument voor alle vrienden die tijdens de epidemie aan het aidsvirus bezweken, een gedenkteken dat groeit en bloeit en zichzelf vernieuwt. Met stenen als ‘een notenschrift voor lang vergeten muziek’, schrijft Jarman, ‘een voorvaderlijke polyfonie waaraan ik elke ochtend enkele noten toevoeg.’

Dat samenbrengen van verschillende kunstvormen is heel tekenend voor Jarmans visie. In Moderne natuur lezen we over de draaiperiode van The Garden (1990) en hoe hij werkt aan het script voor Edward II (1991). Daarnaast maakt hij schilderijen en installaties. Het landschap en zijn kleurschakeringen observeert hij in detail met het oog van een schilder. Jarman kent zijn klassiekers – na zijn studies aan King’s College studeerde hij schilderkunst – maar ook hier is kunst in zijn visie pas echt waardevol wanneer ze met het leven verweven is, zoals dit citaat mooi aantoont.

Van Gogh vanwege een vaas bloemen. Monet vanwege de tuin om ze in te kweken. Braque vanwege de groenten en fruit en de ingrediënten van een stilleven. Scott vanwege zijn praktische potten en pannen om ze in te koken. En Elisabeth Frink vanwege de gekkigheid.

Niet dat kunst nuttig moet zijn, maar wel op de een of andere manier authentiek. Jarman weet dan ook speels het evenwicht te bewaren zonder in egocentrisme, banaliteit of verwaandheid te vervallen.

Tuinieren tegen de tijd

Zoals Jarman-fan van het eerste uur Olivia Laing ook beargumenteert in haar nieuwste boek The Garden Against Time. In Search of a Common Paradise (Pan Macmillan, 2024) verhouden tuinen zich in een innige maar complexe manier tot het concept ‘tijd’. De tuinier moet zich schikken naar de cyclische tijd van de natuur, leert dat niets het hele jaar door kan bloeien, maar ook dat er altijd weer een kiempje hoop verscholen ligt. Ook Jarman toont dat de eeuwenoude activiteit van het tuinieren een contradictie in zich draagt: het is zowel een manier om aan het tastbare alledaagse te ontsnappen als een reeks concrete handelingen die een duidelijke stempel op de omgeving drukken. Het is een manier om zich met vergankelijkheid te verzoenen maar ook een manier om die te overstijgen. Tijdloos en tegelijk verankerd in het nu. In Jarmans schrijven zijn het ook de planten, en dan vooral de bloemen, die het verleden oproepen. ‘Bloemen ontspringen en verstrengelen zich als haagwinde langs de voetpaden van mijn jeugd’, schrijft hij. Zijn liefde voor planten ontstond toen hij van zijn ouders het geïllustreerde, begin twintigste eeuwse Beautiful Flowers and How to Grow Them cadeau kreeg en er zich op regenachtige dagen in verdiepte, zelfs voor hij echt kon lezen. In zijn strenge katholieke kostschool won hij ieder jaar een prijs met zijn zelf aangelegde bloementuintje. Jarman ervoer zijn schooltijd als een donkere, verstikkende en kille periode. Een ander lichtpunt, naast het tuintje, was zijn eerste beleving van de homoseksuele liefde, in een bed wilde viooltjes. Zijn ‘geheime tuin’, noemt Jarman de plek, ‘de eerste van vele die in mijn dromen bloeiden’. Daar gaf hij zich met een andere schooljongen over aan ‘het zalige gevoel’, tot ze betrapt en bestraft werden. Het viooltje neemt daarom een belangrijke plek in in Jarmans persoonlijke bloemen-mythologie, des te meer omdat de Engelse benaming pansy (iets als ‘mietje’ in het Nederlands) ook als homofoob scheldwoord wordt gebruikt. Het duurde nog tot zijn studententijd voor hij zich volledig aan zijn ‘tegennatuurlijke’ verlangens kon overgeven. Jarman mijmert verder over verschillende tuinen uit zijn jeugd – zijn vader was officier bij de Koninklijke Luchtmacht en dus moest het gezin heel vaak verhuizen. Ze woonden in villa’s met paradijselijke tuinen in Italië en Pakistan, maar ook in trieste grijze cottages met gemillimeterd gras in Engeland. Jarmans vader was streng en kon niet goed overweg met zijn artistieke, gevoelige zoon. Het tuinieren is dan ook een soort afzetten tegen die vaderfiguur voor wie ‘een tuin alleen maar tijdverspilling was’, die ‘alles te lijf [ging] wat te overdadig werd’, ‘het gras [maaide] in kaarsrechte banen’ en ‘elke boom of plant die de tralies van zijn gevangenis doorbrak vervloekte’. Het realiseren, werkelijkheid maken van de droomtuin is ook een poging om dat gemis te compenseren. ‘Daarom ben ik stapelgek op tuinen, want ze doen me altijd denken aan hem die ik bemin.’

Maar het ‘hoekje van het paradijs’, die ‘tuin van aardse lusten’, ‘dat deel van de tuin dat de Here vergat te noemen’ is niet alleen zijn strandtuin in Dungeness, maar ook Hampstead Heath in Londen, waar mannen elkaar bij valavond of nacht ontmoeten. Voor Jarman zijn het twee versies van Eden die elkaar aanvullen. ‘Seks op de Heath is de idylle van voor de zondeval’, stelt hij. ‘In het donker vallen leeftijds-, klasse-, inkomens- en alle andere grenzen voor even weg. Een illusie, zeg je, ik weet het, maar wat een zoete.’ Maar ook uit dit ‘paradijs’ werd hij samen met vele anderen verjaagd, op het moment dat het virus de vrije beleving van seks onmogelijk maakte.

‘Minnaars verdord als het landschap’

‘Ik heb mijn hele leven in geen enkel hokje gepast,’ schrijft Jarman, ‘dus waarom zou ik me er nu druk over maken of ik wel aan de statistieken voldoe?’ Hij heeft het hier niet enkel over zijn homoseksualiteit of zijn speelse culturele tegendraadsheid, maar over de levensverwachting van mensen die met het aidsvirus besmet zijn. ‘Ik weiger in mijn sterfelijkheid te geloven, of in de statistiek die de moderne wereld inkapselt gelijk de doornenhaag de slapende prinses.’ Ondanks zijn levenslust steekt de vertwijfeling soms de kop op. ‘Ik leef in geleende tijd’, merkt hij op.

Het idee dat je meer voelt dat je leeft als je weet dat je doodgaat is een misvatting. Ik leef minder. Er is minder leven te leiden. Ik kan nergens mijn volle aandacht aan geven, altijd is een deel van me bezig met mijn gezondheid.

Zijn eigen besmetting en de vele vrienden en geliefden die hij al aan het virus verloor hangen als een donkere wolk boven de pagina’s van het dagboek, zelfs in de delen waar hij zelf nog gezond is. ‘Ik besef op deze zonnige dag hoe kwetsbaar we zijn.’ Ook in de tuin is de spanning tussen veerkracht en vergankelijkheid zichtbaar. Een storm, hevige windstoten of droogte doen nu en dan uren werk teniet.

Op een bepaalde manier vindt Jarman troost en hoop in zijn tuin, maar het boek is verre van een onvoorwaardelijke ode aan de alles overwinnende schoonheid van de natuur.

Achter de façade is mijn leven een en al twijfel en onzekerheid. Ik begiet de rozen en vraag me af of ik ze nog zal zien bloeien. Ik plant mijn kruidentuin als panacee, lees me in over alle kwaaltjes en pijntjes die met planten te genezen zijn… en weet dat ze niet zullen helpen. Als farmacopee schiet mijn tuin tekort.

In het laatste deel van het boek verdwijnt de tuin naar de achtergrond omdat Jarman te maken krijgt met allerlei gezondheidsproblemen en herhaaldelijk in het ziekenhuis wordt opgenomen. ‘De litanieën van plantennamen aan het begin hebben plaatsgemaakt voor die van de medicijnen die hem in leven houden’, merkt Laing trefzeker op in haar inleiding. Dit deel van het boek is een stuk donkerder, maar zeker even waardevol, als een eerlijke verslag van lichamelijke aftakeling. Zelfs wanneer moedeloosheid en pijn alles dreigen op te slokken, ingesloten door ‘berichten over ziekte en malheur’, verliest Jarman zijn lichtheid niet. De medicijnen aan het werk in zijn lichaam stelt hij zich voor als ‘popart-achtige knoktaferelen: Bam! Pats! Zoef! Splet!’ en hij is heel dankbaar voor de zachte intimiteit die zijn partner en vrienden hem bieden.

Ook al noemt hij zichzelf ‘Sint Derek van Dungeness, heremiet in de woestijn van het ziekbed’, Jarman is allesbehalve een eenzaat of kluizenaar. Wanneer hij niet ziek is en in Londen woont, eet hij uit, ontmoet hij vrienden, brengt hij nachten door op Hampstead Heath. Ook in het afgelegen Dungeness is het een voortdurend komen en gaan van vrienden en kennissen, waaronder zijn geliefde HB (oftewel the Hinney Beast, Jarmans bijnaam voor zijn partner Keith Collins) en actrice Tilda Swinton. Want dat is Moderne natuur óók: een (kritische) kijk op de Londense kunstwereld, waarin een stoet van beroemdheden en iets minder beroemde gezichten de revue passeren.

Hoewel Jarman dus best kritisch is ten opzichte van zijn vaderland, blijft het boek op een bepaalde manier heel Brits en is het een – weliswaar subversieve – uiting van de Engelse voorliefde voor tuinen. Die ‘Britsheid’ komt in de originele versie het best naar voren, maar de vertalers leverden een zeer degelijke tekst af, weliswaar met enkele tekortkomingen. Zoals Kaat Schaubroeck in De Standaard al aangaf, wordt ‘koningskaars’ foutief ‘koningstoorts’ genoemd, en zelf verbaasden we ons over ‘waterkers’ wanneer het over ‘Oost-Indische kers’ ging. Dat soort foutjes zijn jammer in een boek waar planten zo’n belangrijke rol spelen, maar de vertalers ‘zonder groene vingers’ verontschuldigen zich in hun dankwoord bij voorbaat voor eventuele fouten in de botanische naamgeving. Verder blijft de vertaling trouw aan het origineel. Jarman citeert gretig uit kruidenboeken uit de renaissance en middeleeuwen (Culpeper, Gerard, enzovoorts) om het over de geneeskracht en symboliek van planten te hebben. Al deze citaten werden omgezet naar het Oudnederlands, wat de leeservaring soms wat stroef maakt. Anders dan in de Engelstalige editie zijn er, behalve dan op de kaft, geen foto’s aan het boek toegevoegd, misschien omwille van copyrightproblemen. De kleurrijke, weelderige tuin en het spartaanse huisje moet je je dus zelf inbeelden, of bij Koning Internet te rade gaan. Wel komt het boek met een ‘buikbandje’ vol bloemenzaadjes die je kan planten, en daarnaast is er ook een uitstekende inleiding van Olivia Laing in vertaling toegevoegd.

‘Je hebt de modérne natuur ontdekt’, constateert schilder-beeldhouwer Maggi Hambling wanneer Jarman haar enthousiast over zijn tuin vertelt. Het tekstuele web van Jarman verbindt vakkundig natuur en cultuur, wild en artificieel, lichaam en omgeving, moderniteit en geschiedenis, net zoals zijn tuin dat doet. Het is ook een les in nederigheid en verwondering: ‘afgezien van dat knagende verleden – film, seks en Londen – ben ik nog nooit zo gelukkig geweest als de afgelopen week. Ik kijk op en zie de diep azuurblauwe zee buiten het raam in de februarizon, en vandaag zag ik mijn eerste hommel. Lavendel geplant en groepjes vuurpijlen.’

Een recensie over Moderne literatuur van Derek Jarman (vert. Henny Corver en Nico Groen) door Hannah Cornelus.

Das Mag
ISBN 978 9 49316 878 7
478p.

Geplaatst op 17/07/2024

Tags: 'Literatuur', Derek Jarman, Henny Corver, nature writing, Recensie

Categorie: Proza, recensie

Naar boven

Reacties

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Je reactie zal pas verschijnen na controle op spam. Dat kan een paar uren of dagen duren.