Dat Adriaan van Dis deel uitmaakt van de gevestigde orde van de Nederlandse literatuur valt allang niet meer te betwisten. Met zijn debuut als schrijver en televisiepersoonlijkheid in 1983 was hij al snel niet meer weg te denken uit de Nederlandse boekenwereld en haar bijbehorende discussies. Zijn romans, novelles en poëzie zijn dan ook bij menig Nederlander en Vlaming in de boekenkast te vinden. Met zijn recent gepubliceerde KliFi (2021), een milieu-activistische roman die soms ook doet denken aan een links manifest, lijkt Van Dis een compleet nieuwe weg in te zijn geslagen in vergelijking met zijn eerdere werk: een weg van dystopieën, cynisme en politieke satire.
Met het onderwerp en de titel van KliFi raakt Van Dis meteen de juiste snaar als het aankomt op relevante en urgente thema’s: de razendsnelle en desastreuze klimaat- verandering. De naam van het boek is dan ook niet voor niets een afkorting van het woord klimaatfictie, volgens Van Dis ‘een steek onder water naar de klimaat- ontkenners’. Vanuit dat idee adresseert hij vanaf de eerste pagina ook de huidige discussie rond dit thema, want dat het klimaat aan het veranderen is en dat dit dreigende gevolgen met zich mee kan brengen, wordt vooralsnog niet door iedereen aangenomen als een feit.
Dit sociale en vaak ook politieke conflict wordt belichaamd door Jákob Hemmelbahn, de hoofdpersoon in KliFi. Een man die worstelt met verleden en heden en daardoor ook vooral in gevecht is met zichzelf. In KliFi volgen we hem en zijn strijd in het noorden van Nederland in het jaar 2030. Door de drastische klimaatverandering wordt het land geteisterd door een storm die geleidelijk aan verandert in een heuse orkaan. Dit noodweer treft weduwnaar Jákob en zijn boerderij op de dijk, maar vooral ook een groep mensen die in een laag liggend dorpje woont – een dorp dat alle buitenbeentjes van de populistische en vaderlandsgezinde samenleving verwelkomt nadat ze zijn afgewezen door nieuw xenofobisch Nederland. Staatkundig gezien is het land niet meer de democratie die wij kennen: De Republiek Nederland heeft de Oranjes verlost van hun monarchale positie en ze vervangen door een totalitair regime met een dictatoriale president, die vaak doet denken aan stemmen binnen de hedendaagse wereldwijde (maar ook nationale) politiek:
Onze president is een nar, geen intellectueel neemt hem serieus en daarom is zijn invloed zo groot. Alles wat maatschappelijk hoog staat, maakt hij verdacht – al ging hij prat op zijn eigen corporale deftigheid […] Al zijn grappen zijn op het internet te vinden. Kende u deze al? “Wat hebben jullie tegen mooi weer? Amsterdam wordt Bordeaux. Koop een korte broek. Weet je wat! Ik ontwerp er een. Transgenderproof.”
Volgens Van Dis komt dit autoritaire karakter aan het roer van de vaderlandse politiek voort uit een volk dat hunkert naar een sterke leider; iemand die verhoedt dat mensen buiten de lijntjes van onze samenleving kleuren. Hij karakteriseert ‘het verlangen naar een tik op de vingers’ en de verwerping van alles wat uit de pas loopt, waardoor de individualiteit langzaam lijkt te verdwijnen. Ook hier weet Van Dis weer een onderwerp aan te halen dat huidig Nederland aangaat; de luide stem met uitgesproken mening over alles wat los en vast zit, blijkt in ons politiek klimaat ook weer steeds populairder te worden. KliFi is door dit contemporaine en nationaal-treffende karakter dan ook lastig te lezen als enkel fictie, wat het boek en zijn maatschappelijke nasleep uiteindelijk alleen maar beter maakt: literatuur is er immers om te provoceren, engageren en activeren. Van Dis bewijst dat hij de kunst hiervan in de vingers heeft.
De strijd tussen zwichten en verzetten binnen politiek en maatschappij is de rode draad in het verhaal en wordt gesymboliseerd door een onaf boek. Jákob wil namelijk schrijven. Schrijven over alles wat hij hoort en ziet en waarvan hij diep vanbinnen weet dat het verkeerd is. Als tachtigjarige bibliothecaris is Jákob al heel zijn leven bezig met boeken. Nu zijn vrouw is overleden en de politiek en de samenleving lijken te staan voor alles wat hij niet is, beginnen zijn vingers te jeuken. Als Hongaarse vluchteling die op tienjarige leeftijd in 1956 arriveerde in Nederland, ontspringt deze jeuk ook uit herkenning vanuit zijn jeugd:
Een onzichtbare hand trok aan de touwtjes. Politieke satire verdween van de televisie (algemene instemming) […] Jákob herkende het zwijgen en het buigen uit zijn Hongaarse jongensjaren. Hij balde zijn vuisten bij de afkalving van vrijheden, net als zijn ouders destijds, die aan tafel smalend spraken over het laffe meelopen, de inkapseling, het zich voegen, de misselijkmakende gehoorzaamheid van journalisten – lakeien van de macht.
Zelf wil hij alles behalve een lakei zijn en conformeren, maar toch houdt zijn angst voor buiten de pas lopen en gestraft worden hem gevangen tijdens zijn schrijfpogingen. Over zijn schouder kijkt namelijk een extra paar ogen mee waardoor hij twijfelt aan elk woord dat hij op papier zet. Jákob wordt geteisterd door een vorm van zelfcensuur die hij geërgerd en toch bijna liefkozend Poema noemt, een moedwillig en venijnig beest dat hem altijd weet te laten aarzelen met geniepige woorden: ‘Je wilt toch serieus genomen worden, of schrijf je sciencefiction?’ ‘Heb je er weleens aan gedacht wat je moeder van dit boek zou vinden?’
Wanneer Jákob na de noodlottige orkaan echter wordt gedwongen om de VaderlandseGarde – de welgeklede uniforme troepen onder dienst van de president – te helpen bij het registreren van de vluchtelingen, ziet hij in de diverse en unieke mensen die hij tegenkomt bevestiging en goedkeuring van zijn schrijversplannen. Deze verfrissende stemmen komen van de mensen uit De Kuil, het laaggelegen dorpje vol buitenbeentjes (lees: alle mensen die door de geïndoctrineerde xenofobische maatschappij als ‘anders’ worden beschouwd) dat het hardst getroffen werd door het noodweer. Jákob ziet in deze groep mensen die ‘uit het systeem zijn gevallen’ de individualiteit en vrijheid die de president met alle macht probeert te smoren uit angst voor tegenspraak. Juist in de ongeremdheid en authenticiteit van de buitenbeentjes erkent Jákob de noodzaak van een groter platform voor deze stemmen; dit geluid kan niet langer ongehoord blijven.
Hiermee is KliFi niet alleen een boek over onontbeerlijk verzet en het belang van het zelfdenkende, kritische individu, maar ook een verhaal van tientallen verschillende mensen, hun eigen stemmen en persoonlijke merkwaardigheden. Zo blijkt een roman met letters als in een ik-leer-lezen-boek die grofweg tweehonderd pagina’s lang is toch een stuk meer dan een beknopt, scherpzinnig verhaal over een Nederland dat ‘zou kunnen zijn’. Van Dis heeft met dit veelbeduidende boek een kort manifest neergezet dat een verrassend stemgeluid laat horen en de vraagtekens op precies de goede plekken zet. KliFi laat de lezer achter met de onontkoombare gedachte dat de setting van het verhaal helemaal niet zo ondenkbaar is in ons huidige Nederland. Sterker nog, de situatie die Van Dis schetst staat misschien nog wel dichter bij de toekomstige werkelijkheid dan bij fictie.
Hij geloofde in de verantwoordelijkheid van de schrijver, meer dan in de vrijheid van de schrijver, misschien omdat hij de kooi kende, de ruimte tussen de spijlen, de speling in de hel: Als vrijheid onmogelijk is, hoe ziet het mogelijke er dan uit? Verken de onvrijheid.
Een signalement door Nikki van den Bogaard over KliFi door Adriaan van Dis.
Reacties
Je reactie zal pas verschijnen na controle op spam. Dat kan een paar uren of dagen duren.