Wat betekent het om echt te leven? Het is een vraag die geregeld opduikt in de jongste dichtbundel van Ted van Lieshout (1955). Onmiddellijk in het oog springen de talloze foto’s van houten handpoppen in het boek: sprekende gezichten met een levensechte uitdrukking, die getooid met allerlei gebruiksvoorwerpen – wasspelden, tuinhandschoenen, vuilzakken – een groteske indruk achterlaten. De bundel opent ook met een aftelrijm over poppen, waarin een meisje zich systematisch ontdoet van veertien exemplaren waar iets mis mee is. De poppen komen stuk voor stuk tot leven in haar fantasie, met elk een persoonlijkheid én een vervelend trekje. Zo legt ze uit: ‘De tiende durfde niks te zeggen, zogenaamd verlegen. / Weg met wie niks zeggen wil. Toen had ik er nog negen.’ En: ‘De zesde was brutaal en schold me uit voor lelijk wijf. / Voor straf moest ze de kast weer in. Toen had ik er nog vijf.’ Uiteindelijk houdt het kind nog één pop over, ‘de liefste van de wereld.’ Terwijl de poppen tot leven komen, is de oma van het meisje bezig met afscheid nemen van het leven; dat doet ze stap voor stap. Niet alleen loopt ze steeds langzamer, ook haar herinneringen verdwijnen geleidelijk. Wanneer ze uiteindelijk overleden is, kan het meisje niet geloven dat ze echt in een kist ligt: ‘Ze hadden er een pop in gelegd die op oma leek.’
Tussen de meer filosofische beschouwingen over de grens tussen leven en dood ontspint zich een verhaal rond een twaalfjarig meisje, dat volop in het leven staat en dat met een originele blik haar familie aanschouwt en haar gevoelens beschrijft bij een aantal ingrijpende veranderingen. Het verlangen om uniek te zijn en te worden gekoesterd, dat al uit het openingsgedicht spreekt, is een tweede rode draad in de bundel. Het meisje heeft een groot inlevingsvermogen en sympathiseert zowel met levende wezens als met materiële objecten: ze voelt mee met een muisje dat vergiftigd is, en boent zorgzaam elke trede van de trap. Ja – zelfs de gedachte dat hun vertrouwde keuken op straat zou worden gezet, kan ze niet verdragen. Maar zelf voelt ze zich vaak onzichtbaar, zeker wanneer haar ouders scheiden. In het gedicht ‘uit elkaar’ vragen de kinderen zich eerst nog af of het hun schuld was: ‘Wij hebben ons bord niet leeggegeten. / Wij zijn niet op tijd naar bed gegaan. / Wij hebben niet gehoorzaamd. / Wij doen niet genoeg ons best op school.’ Vervolgens maken ze zich boos omdat ze zelf ook betere ouders hadden gewenst, waarop ze besluiten: ‘Dus ga maar uit elkaar. / Wij geven er toestemming voor.’ De ironie van het gedicht ligt natuurlijk in het feit dat er aan hen niks gevraagd is. In hun krampachtige poging om toch iets van de beslissing bij zichzelf te leggen wordt de machteloosheid van de kinderen zo pijnlijk tastbaar gemaakt. Wanneer moeder en vader vervolgens druk bezig zijn met hun nieuwe partners voelt het meisje zich des te meer verwaarloosd en wordt haar toon steeds verwijtender.
Van Lieshout staat erom bekend dat hij geen taboes schuwt. Met Zeer kleine liefde (1999) schreef hij een autobiografisch kinderboek over de seksuele relatie die hij als kind had met een volwassen man. In Driedelig paard, de bundel uit 2011 waar Onder mijn matras de erwt het sterkst bij aanleunt, laat de directie van een bejaardentehuis een oude man inslapen omdat hij de dames van het tehuis lastigvalt, en verbazen twee kinderen zich erover dat hun vader een echte kinderlokkersjas gekocht heeft. Ook in Onder mijn matras de erwt staan enkele gedichten waarmee Van Lieshout buiten de lijntjes van de jeugdliteratuur kleurt. Vooral ‘op een nacht was mijn moeder het kind’ is een bijzonder confronterende tekst: een moeder sist ’s nachts in het oor van haar dochter dat ze van bed moeten wisselen. Alleen in de slaapkamer van haar moeder wordt ze opgeschrikt door haar vriend, die gedronken heeft en agressief is: ‘Ik zag // dat hij de riem uit zijn broek getrokken had. Hij wilde / uithalen en mij ermee slaan, maar ik riep: ik ben / mijn moeder niet! Hij schrok, want hij had bijna // dit kind vermoord.’ Ze blijft achter met de vraag of haar moeder het risico wilde nemen dat de vriend haar zou doodslaan.
Van Lieshout speelt in deze bundel vaak met sprookjesmotieven. Zo doet ‘op een nacht was mijn moeder het kind’ denken aan een scène uit ‘Klein Duimpje’, waarin de titelheld en zijn broers het bed ruilen met de kinderen van een kannibalistische reus, die vervolgens zijn eigen kroost ombrengt. Hier is het echter geen vreemde, maar de moeder zelf die de ruil bewerkstelligt om zichzelf in veiligheid te brengen. Daarmee lijkt ze eerder op de moeder van ‘Hans en Grietje’, die haar kinderen opoffert om zelf te overleven. Niet voor niets veranderden de Gebroeders Grimm dat personage in een boze stiefmoeder: de gedachte dat een moeder haar kinderen opoffert om haar eigen vel te redden, is voor velen ondraaglijk.
In gedichten als ‘op een nacht was mijn moeder het kind’ is de toon uitgesproken dramatisch, maar vaker klinken de teksten wat zeurderig en verongelijkt – dat is het handelsmerk van Van Lieshout, dat hij in deze bundel weer meesterlijk uitspeelt. Daarbij breekt hij niet alleen met het verwachtingspatroon van de goede, zorgende moeder, maar ook met het ideaalbeeld van het onschuldige kind. De titel van de bundel, Onder mijn matras de erwt, verwijst naar het bekende sprookje van Hans Christian Andersen, waarin een echte prinses haar uitzonderlijkheid bewijst door haar gevoeligheid. Die kenmerkt ook het meisje uit het boek, met al haar inlevingsvermogen en haar hunkering naar aandacht. Niemand lijkt in haar echter de prinses te erkennen die ze hoopt te zijn. Kwetsbaar is de ik-verteller dus zeker, maar ze ziet de volwassenen vaak feilloos en weet hen te raken op hun zwakke plekken. Een van de knapste gedichten is ‘de muis’, waarin het kind een muisje ziet sterven. Het gedicht, dat vooraan in de bundel staat, anticipeert niet alleen op het trage sterven van de oma aan het eind van het boek, maar is een schitterend voorbeeld van de vele gevoelens die Van Lieshout op korte tijd weet te bespelen. Het kind is aangedaan door het beeld van het stervende diertje en wacht langzaam tot het de geest geeft: ‘Ik heb zo zachtjes mogelijk theegezet, / om het muisje niet te storen bij het sterven.’ Wanneer de moeder later uitlegt dat stervende muizen zich niet in hun hol verstoppen om de rest van het nest niet te verraden, maakt haar dochter de vergelijking met opa, die ook in een bejaardentehuis moest gaan wonen toen hij bijna doodging en misschien wel vergiftigd is. Wanneer haar moeder protesteert, reageert ze gevat: ‘Dat weet ik best, maar ik wou tóch graag / iets langs mijn neus weg zeggen om mam / een beetje te straffen voor de doosjes gif / die ze voor de muizen heeft neergezet.’ Later bedenkt ze op een etentje een slim plan om de nieuwe vriendin van haar vader een hak te zetten: ze gaat met opzet de oude vriendin uitgebreid knuffelen en negeert de nieuwe vriendin, om de avond zo voor haar te verpesten. Zo eist het kind in deze bundel de macht op die haar door de volwassenen niet altijd wordt gegund.
De opbouw van de gedichten is meesterlijk, en Van Lieshout bespeelt vele registers met evenveel verve. Ondanks de verfrissende afwisseling tussen tragiek, cynisme, reflectie en humor vind je in de bundel een aantal terugkerende thema’s, die zich bij veelvuldig herlezen alleen maar scherper uitkristalliseren. Ted van Lieshout laat andermaal zien dat hij kinderen serieus neemt – als lezers en als personages, en dat hij recht wil doen aan de vele facetten van de persoonlijkheid van jonge mensen. De beelden vormen een schitterende, originele aanvulling op de teksten, en in de poppen kan je net als in de gedichten een breed palet aan trekken en gevoelens ontwaren. Deze bundel telt net zoveel lagen als het bed van de prinses uit de titel, en het is een plezier om ze bij het lezen en herlezen allemaal te ontdekken.
Recensie: Onder mijn matras de erwt van Ted van Lieshout door Vanessa Joosen.
Reacties
Je reactie zal pas verschijnen na controle op spam. Dat kan een paar uren of dagen duren.