In de jaren 1980 was Gerard Bodifée, scheikundige en astrofysicus van opleiding, een veel gelezen auteur in Vlaanderen (en Nederland). Hij maakte regelmatig zijn opwachting in de media en genoot als wetenschapsjournalist van De Standaard naam en faam. Sterk geïnspireerd door de Vlaamse theoloog en bioloog Max Wildiers probeerde hij in zijn boeken een brug te slaan tussen wetenschap en de concrete leefwereld en het gesprek tussen wetenschap en geloof gaande te houden. Dat deed hij met verve. Bodifée schreef niet alleen helder maar ook mooi, was steevast goed gedocumenteerd en schroomde nooit een eigen visie te etaleren.
Ergens op het breukvlak van de eenentwintigste eeuw werd het stiller rond hem. Het statuut van bekende Vlaming, onderhevig aan de grillige onvoorspelbaarheid van culturele modes, ging teloor. Al die jaren bleef hij boeken publiceren, weliswaar in de luwte van de media-aandacht. In 1999 richtte Bodifée de vzw Huis van de Filosofie op, waarin hij tijdens studiedagen, lezingen en seminaries wetenschappelijke kennis koppelt aan wijsgerige reflectie over oude vragen die altijd nieuw blijven, en peilt naar de existentiële en filosofische betekenis van de steeds wisselende antwoorden op die eeuwige vragen.
Op mijn leestafel ligt nu Oorlog. Hoe lang nog?, zijn recentste boek. Daarin stelt hij de vraag of een oorlog, zelfs voor een zogenaamd goed doel, ooit zinvol kan zijn. Zetten oorlogen niet altijd aan tot nieuwe oorlogen, vallen er niet steevast onschuldige slachtoffers, bestaan er geen andere manieren om het goede doel te bereiken dan oorlogvoering? Voor Bodifée is het antwoord duidelijk: ‘Geen enkel ideaal, hoe nobel ook, kan een legitieme reden voor oorlog zijn, ook zelfverdediging niet.’ Waarom dat zo is, baseert hij op de stelling dat er geen groter goed bestaat dan de menselijke persoon: ‘Vanuit moreel of humaan oogpunt kan het nooit gegrond zijn dat groepen of structuren hun voortbestaan trachten te verzekeren door de individuen waaruit ze bestaan, of erger nog, door individuen die er zelfs geen deel van uitmaken te doden.’ Dit uitgangspunt tracht hij in vijf hoofdstukken verder te verfijnen.
Het eerste hoofdstuk presenteert historische voorbeelden van beroemde oorlogen met massa’s doden die, als we er nu op terugblikken, geen enkele verbetering hebben gebracht. ‘Welk doel kan in zich de kwaliteit van “genoeg goedheid”bezitten om een oorlog te rechtvaardigen?’, dat vraagt Bodifée zich voortdurend af. Was de verblindende schoonheid van Helena een zinvol doel om duizenden Trojanen en Grieken te laten sterven? Was de theologische discussie tussen katholieken en protestanten een voldoende reden voor de miljoenen slachtoffers in het Duitse Rijk tijdens de zeventiende eeuw? Was er een voldoende reden voor de uitbraak van de Eerste Wereldoorlog tussen 1914 en 1918?
Maar hoe hadden we dan moeten reageren op Hitler? Is het niet zo dat ‘in tegenstelling tot wat bij de Eerste Wereldoorlog het geval was, de geallieerde landen tijdens de Tweede Wereldoorlog wel degelijk voor een concreet politiek doel streden, namelijk de vernietiging van het nazisme’? Die vraag gaat Bodifée niet uit de weg. Toch omzeilt hij ze aanvankelijk door de opkomst van het nazisme te koppelen aan de vernedering van Duitsland door de overwinnaars van de Eerste Wereldoorlog, waardoor de nazistische ideologie voet aan de grond kon krijgen: ‘Welk antwoord had dan wel gegeven kunnen worden? Indien de volstrekt zinloze oorlog van 1914 nooit uitgebroken was, hadden dergelijke onmogelijke vragen nooit moeten opkomen, maar dat comfort is ons niet gegund.’ Maar de vraag blijft opduiken. Of zijn uiteindelijk antwoord op die vraag overtuigend is, daarop kom ik aan het slot van deze recensie terug.
Bodifée beseft tegelijk dat het voeren van oorlog voor velen wél zin en betekenis heeft. In het tweede hoofdstuk citeert hij uitvoerig uit onder meer het oeuvre van de twintigste-eeuwse auteur Stefan Zweig en de hedendaagse historica Sofie DeSchaepdrijver, waarin talloze bladzijden het enthousiasme oproepen dat miljoenen jonge mensen inspireerde om te gaan strijden in die Eerste Wereldoorlog. Je leest beklijvende bladzijden uit de dagboeken van de jezuïet en paleontoloog Teilhard de Chardin over diens opwinding over het oorlogsgebeuren. In deze context haalt Bodifée voor het eerst de tegenstelling aan tussen de theorieën over het statuut van oorlog van de Pruisische generaal Carl von Clausewitz en de Pruisische filosoof Immanuel Kant.
Van Von Clausewitz stamt de beroemde uitspraak dat de oorlog een voortzetting is van de politiek met andere middelen. Volgens hem bepaalde een ‘wonderlijke drievuldigheid’ het concrete verloop van oorlogen: de vijandige passies van de oorlogvoerende partijen, de strategische berekeningen van de legertop en de doeleinden van de politieke opdrachtgevers. Voor zijn landgenoot Kant, daarentegen, was de mens altijd het doel van elke politieke handeling en mocht hij nooit louter als middel worden gebruikt. Bodifée sluit zich aan bij het standpunt van Kant. Mensen mogen nooit bewust geofferd mogen, zoals dat in oorlogen gebeurt, ook niet om zo geopolitieke resultaten te behalen. Oorlog en respect voor de rechten van elk mens zijn in zijn ogen gewoon onverenigbaar.
Is dan geen enkele oorlogsvorm toegelaten? Kan er dan nooit sprake zijn van een rechtvaardige oorlog? De problematiek van een rechtvaardige oorlog duikt reeds op in de Oudheid, maar de reflectie erover manifesteert zich vooral in de christelijke traditie. Bodifée presenteert vrij uitvoerig de argumenten van de kerkvader Augustinus en van de scholastieke theoloog Thomas van Aquino om de mogelijkheid van een rechtvaardige oorlog te onderbouwen. “In hoeverre in deze doorwrochte standpunten nog de leer van Jezus van Nazareth terug te vinden is, is een kwestie die meestal wordt ontweken”, tekent hij terloops aan. Drie en een halve eeuw na de Summa Theologica van Thomas van Aquino publiceert de Nederlandse jurist Hugo De Groot De iure belli ac pacis (Over het recht van oorlog en vrede). Ook hij aanvaardt het begrip ‘rechtvaardige oorlog’, maar weekt de criteria ervoor los uit hun theologische context en loodst zo het begrip het volkenrecht binnen.
In 2007 publiceren twee Britse militaire deskundigen, Charles Guthrie en Michael Quinlan, een boek over militaire ethiek en de traditie van de rechtvaardige oorlog. Liefst zes voorwaarden sommen zij op waaraan een rechtvaardige oorlog moet voldoen. 1) Rechtvaardig doel; 2) Proportioneel optreden; 3) Juiste intentie; 4) Erkende autoriteit; 5) Redelijk vooruitzicht op succes; 6) Alle andere middelen tot conflictvermijding moeten eerst uitgeprobeerd. Bodifée wijst ook het concept van rechtvaardige oorlog af, omdat in principe aan de zesde voorwaarde nooit voldaan kan worden:
Het begrip rechtvaardige oorlog is een gevaarlijke illusie. Niet alleen kan een rechtvaardige oorlog niet bestaan omdat het onmogelijk is te voldoen aan de voorwaarden die er redelijkerwijze aan moeten worden opgelegd, maar bovendien is het gevaarlijk te geloven aan deze fictie omdat zij het ideale motief biedt om een oorlog te beginnen.
Maar is oorlog dan geen onuitroeibaar gegeven? Van nature is de mens immers een roofdier. Wij zijn een diersoort tussen andere diersoorten, stelt Bodifée, maar tegelijk kunnen wij ons gedrag laten afwijken van alles wat we in de natuur aantreffen. Zo zorgen nagenoeg alle diersoorten voor hun nakomelingen, maar alleen bij mensen dragen kinderen zorg voor hun oude en hulpbehoevende ouders. Die houding voltrekt zich niet volgens de logica van natuurwetten, maar ontspruit aan de morele wetten die mensen zelf hebben opgesteld.
Op dit punt aangekomen, trekt Bodifée een scherpe scheidingslijn tussen individuele relaties enerzijds en relaties tussen naties en volkeren anderzijds. Terwijl op het domein van individuele verhoudingen geweld (gedeeltelijk) is teruggedrongen, domineert op de schaal van de relaties tussen de naties en de volkeren het roofdiergedrag. ‘Daar is de sterkste de baas. Nog steeds. Moraliteit is niet tot dat niveau doorgedrongen.’ Oorlog is het resultaat van dit roofdiergedrag. Nog altijd sluimert in de moderne mens het instinct van het roofdier dat hij ooit is geweest.
De ontwikkeling van de moraal heeft dat oude roofdierinstinct niet kunnen muilkorven vooraleer de vernietigende oorlogstechnologieën tijdens de vorige eeuw opkwamen. Daardoor is de aanwezigheid van de mens op aarde ‘een rampzalige paradox. Hij preekt moraliteit, maar zaait dood en verderf. Hij wil de natuur overstijgen, maar verlaagt er zich toe zelf een natuurcatastrofe te zijn.’ De mens is het ambigue wezen dat tegelijk op vrede hoopt en in oorlog gelooft. Zolang politici oorlog gebruiken als oplossing voor politieke problemen, bepaalt het geweld de loop van de geschiedenis. Omgekeerd toont het morele standpunt dat oorlog als middel nooit geoorloofd is. Met dat dilemma zitten we opgescheept.
In navolging van de Verlichtingsfilosoof Immanuel Kant beklemtonen we dat iedereen zelf mag beslissen wie hij of zij wenst te gehoorzamen. Maar de door de staat naar het front geroepen soldaat beslist niets, hij luistert slechts naar het bevel van een ander, zelfs om een ander te doden.
De soldaat aan het front is een mens waarin alle dierlijke instincten weer zijn geactiveerd, de verbetenheid van het gevecht, de lust bij het zien van zijn tegenstander die stervend neervalt, het killing instinct. De oude natuur heeft hem weer in haar greep. Het beest herleeft.[…] In oorlog kan de mens als doel niet aan bod komen.
Bodifée wijst dus elke rechtvaardiging voor oorlog resoluut af. Allereerst leert de geschiedenis dat oorlog het ergste kwaad is. Talloze voorbeelden in het vierde hoofdstuk laten het destructieve karakter ervan zien en het onuitwisbaar leed dat hij veroorzaakt. Uitvoerig gaat hij in op het door het Amerikaanse leger aangerichte bloedbad in het Vietnamese My Lai en op de overbodige, maar minutieus berekende bombardementen door Churchill op Duitse steden. Oorlog is daarenboven besmettelijk, hij roept alleen tegenoorlog op. Bodifée illustreert dit besmettelijke karakter met de stelling dat het plan om de Joden uit te moorden niet de oorzaak maar een gevolg is van de oorlogswaanzin. Het initiële plan van de nazi’s was immers de deportatie van de Joden. Maar opgezweept door het oorlogsgeweld zetten zij tijdens de Wannsee-conferentie op 20 januari 1942 nog een stap verder: van deportatie naar uitmoording. ‘Het grote bloedfeest dat een oorlog is, biedt de gelegenheid, de middelen en de stimulansen.’
Ten tweede vereist oorlogvoering altijd onschuldige slachtoffers. Ten slotte is oorlogvoering volstrekt onverantwoord geworden, nu er massavernietigingswapens voorradig zijn die niet alleen de hele mensheid kunnen uitroeien, maar ook de planetaire biosfeer onherstelbare schade toebrengen:
Om nucleaire oorlogen te voorkomen is het allereerst nodig een einde te stellen aan het voeren van conventionele oorlogen. Allereerst inderdaad, omdat ook deze oorlogen mensonwaardig zijn, maar bovendien omdat ze de aanleiding kunnen geven tot een fatale escalatie naar een kernoorlog. Uit oorlogen ontstaan oorlogen, zoals de geschiedenis leert.
‘Oorlogen uitsluiten als methode voor het oplossen van conflicten zou een drastische wending geven aan de loop van de geschiedenis.’ Wat staat ons dan te doen om oorlogen te vermijden? Bodifée onderscheidt nogmaals het samenleven op microniveau (gezin, wijk, dorp) dat doorgaans vredevol verloopt van dat op het macroniveau, waarop de onderlinge verhoudingen nog steeds functioneren ‘zoals het leven in de wildernis: er bestaan geen morele principes, gevoelsargumenten spelen geen rol, alleen macht telt. Wie de sterkste, sluwste of meest gewetenloze is, wint. De anderen gehoorzamen.’
Maar is het geloof in de kracht van het individu op microniveau voldoende om oorlog af te wenden? Hier aarzelt Bodifée. Individuen moeten hun stem laten horen, maar tegelijk meent hij dat ‘een democratisch systeem waarin de bevolking haar stem kan laten horen, daarom geen garantie voor vrede is. Dat mensen niet willen wat ze wel willen, dat ze geen oorlog willen maar toch om oorlog vragen, geeft al aan dat een eenvoudige oplossing voor het probleem van de oorlog niet bestaat.’ Daarom zoekt hij naar andere houdingen die een uitweg uit het oorlogsgeweld kunnen bieden. Er is meer nodig dan de kracht van het individu.
Hij peilt naar de rol van religies om een alomvattende vrede te stichten, maar laat de dubbelzinnigheid van hun historisch palmares zien. Hij zoomt in op sterke individuen die de weigering tot geweld in praktijk omzetten door gewetensbezwaarder te worden. Hij houdt een pleidooi om het binaire denken (goed versus kwaad; wit versus zwart) te doorbreken. Kijk en beslis zelf, leer de zogenaamde vijand kennen, zijn geschiedenis, zijn literatuur, laat je niet leiden door een regering. Hij schreeuwt het bijna uit:
Maar waar mensen zichzelf kunnen zijn, elkaar kennen en begrijpen, zijn zij die behoren tot het vijandige kamp geen vijanden, en zijn degenen van het eigen kamp niet vrij van het kwaad dat alle mensen in zich dragen.
Dat binaire denken ziet hij ook werkzaam in twee hedendaagse oorlogen. Waarrond draait het conflict tussen Israel en Palestina, tussen Oekraïne en Rusland? Wie zich verdiept in de geschiedenis ervan, ziet dat zwart-wittegenstellingenonhoudbaar zijn, dat een opdeling tussen goeden en slechten nooit de geschakeerde realiteit zelf weergeeft, dat binaire denken wederzijds begrip steevast in de weg staat. ‘Dat zijn redeneringen die de gewone mens met een gewoon verstand begrijpt, maar die bij de machthebbers slechts achterdocht wekken.’ Bodifée is allerminst een Poetin-‘Versteher’ – de vandaag voor de hand liggende kritiek –, wijst diens brutale expansiepolitiek resoluut af, maar ziet daarom nog geen heil in het huidige oorlogsdiscours en het opstarten van een westerse oorlogseconomie.
Wat staat ons dan wel te doen? Bodifée somt op de slotbladzijden nog eens alle middelen op om oorlog te vermijden. Individuen moeten militaire dienstplicht weigeren; ze dienen zich te wapenen tegen het opdringen van een vijandsbeeld; op te roepen tot wereldwijde ontwapening en de omvorming van defensie tot een heuse vredesinfrastructuur. In dat kader past ook zijn eigenzinnige opvatting over het wereldwijde web:
Chaos in de virtuele wereld als gevolg van een cyberoorlog kan verwoestingen in de fysieke wereld ten dele voorkomen. Dat een regelrechte oorlog op het internet met ongemakken gepaard zal gaan, staat vast, maar in verhouding tot de gevolgen van een klassieke oorlog kan dat alleen maar meevallen.
Vanuit filosofisch oogpunt onderbouwt hij dit standpunt door zich nog eens duidelijk achter het mensbeeld van Kant te scharen:
De oude Pruisische militarist Carl von Clausewitz moet worden tegengesproken wanneer hij beweert dat de oorlog een voortzetting is van de politiek met andere middelen. Politici die hun ambities door middel van een oorlog willen realiseren, verliezen het wezenlijke doel van de politiek uit het oog. Wat het doel van het menselijk handelen moet zijn – en bij uitstek van het politieke bedrijf dat het menselijke handelen ordent en stuurt – begreep Immanuel Kant, de bedachtzame land- en tijdgenoot van von Clausewitz. De mens moet het doel van het menselijke handelen zijn; nooit kan hij alleen maar als middel worden gebruikt. (…) Daaruit volgt dat de mens als persoon het doel moet zijn van de maatschappelijke orde die de politiek wil realiseren. In de oorlog daarentegen worden mensen bewust geofferd om kleine of grote tactische voordelen te halen, en dus als louter middel gebruikt. Politiek en oorlog zijn onverenigbaar.
Schetst Bodifée met dit boek een utopisch en dus onbereikbaar ideaal? Is hij een wereldvreemde pacifist? ‘Ik ben er mij van bewust dat dit ingenomen standpunt afwijkt van wat experts op het gebied van politieke, militaire en morele aangelegenheden doorgaans aannemen. Ook is het standpunt dat ik verdedig in strijd met wat de algemene opinie meestal vanzelfsprekend vindt.’ Te midden van een aanzwellend oorlogsdiscours en de nagenoeg unisono oproep van Westerse regeringsleiders om de oorlogseconomie aan te zwengelen, vormt het boek van Bodifée inderdaad een zeldzame tegenstem.
Daarbij toont hij zich een uitstekende gids. Hij poneert niet zomaar, hij argumenteert en redeneert. Zelf roept hij voortdurend tegenargumenten op tegen zijn uitgangspositie die hij dan argumentatief – als in een innerlijke dialoog –probeert te weerleggen. Uiteindelijk peilt hij zo naar de grondvraag: wat karakteriseert het fenomeen oorlog? Zijn antwoord is overduidelijk: alles wat oorlog teweegbrengt, gaat diametraal in tegen wat mensen in vredestijd noodzakelijk en moreel wenselijk achten. Ook al zullen er altijd spanningen blijven etteren, het primitieve middel om die via oorlog op te lossen dienen we resoluut af te wijzen. Bodifées pacifisme is principieel, niet strategisch. Daarom werkt het overtuigend. Toch wil ik hem nog twee vragen voorleggen.
Zoals aangestipt, wijst Bodifée zelfs het concept “rechtvaardige oorlog” principieel af. In dat verband vergelijkt hij het “niet reële” statuut van staten met het “reële” statuut van personen:
Aan politieke systemen kan nominaal wel een bestaan worden toegekend, in de zin dat men spreekt van het bestaan van Frankrijk, van België … maar dit bestaan heeft betrekking op een product van de verbeelding, de vorm die we zelf aan de werkelijkheid toekennen, niet op het zichzelf-zijn van een werkelijkheid die zichzelf ervaart, zoals een individu zich van zijn bestaan bewust is. De gewaarwording van het bestaan voltrekt zich binnen individuen, niet binnen naties of andere constructies.
Maar geldt dit onderscheid ook voor het statuut van waarden? Zijn ook waarden niet ‘reëel’? Kan er dan nooit sprake zijn van een rechtvaardige oorlog, wanneer waarden in het geding zijn? Voor mij ligt de novelle De dood van een soldaat. Verteld door zijn zus. Daarin schrijft de Oekraïense Olesya Khromeychuk dat haar landgenoten strijden voor de waarde van vrijheid, die de West-Europese bevolking veel te makkelijk als vanzelfsprekend beschouwt en waarvoor de Russische bevolking veel te makkelijk terugschrikt. Is de oorlog die Oekraïne voert dan geen rechtvaardige oorlog?
Ten tweede. Van Immanuel Kant, Bodifées meest uitgesproken inspiratiebron, is ook de uitspraak: ‘de mens is van krom hout gemaakt. Hoe kan je daaruit ooit iets rechttrekken?’ Bodifée lijkt te geloven in de kracht van gewone individuen om oorlogsdreiging af te wenden. Maar waarop baseert hij dit geloof dat zij vredelievender zouden zijn dan politici of militairen? Sterke individuen, van wie hij enkele voorbeelden geeft, zijn dat ongetwijfeld, maar hoeveel mensen zijn daartoe in staat? Hoe kan men de massa vredelievender maken? Heeft men voldoende aan een immanente bron of hebben we hier net behoefte aan een transcendente bron? Bodifée stelt die vraag expliciet aan de orde, maar werkt ze niet verder uit.
Een pleidooi voor de afwijzing van oorlog in alle omstandigheden blijft een moeilijke evenwichtsoefening. Bodifée beseft dit terdege. Zonder het expliciet zo te stellen, is dit zijn onderhuidse en inspirerende boodschap: blijf strijden tegen elke vorm van onrecht, maar doe het zonder wapens. Onderhandel hard, laat je niet bedotten, informeer je grondig, maar steek het zwaard in de schede. Conflicten zullen altijd blijven, maar zonder het voeren van oorlogen hebben ze veel minder drastische gevolgen.
Opnieuw blader ik in de novelle van Olesya Khromeychuk. Het is een aperte leugen, schrijft ze, dat helden nooit sterven, zoals de officiële oorlogsretoriek ons vertelt. Haar broer is aan het front gestorven, ze hield ontzettend veel van hem en hij komt nooit meer terug. Hoeveel Westerlingen kennen de complexe geschiedenis van Oekraïne? Hoeveel van hen kon het land op de kaart aanwijzen voor 2022? Had de Westerse wereld Oekraïne maar eerder gesteund dan in 2014, toen Poetin de Krim annexeerde, of na 24 februari 2022, toen hij de Donbas binnenviel, zo argumenteert ze. Niet met dodelijke wapens, maar met begrip voor en kennis van de geschiedenis van het land. Vanuit het door Europa zo vaak met lippendienst beleden maar geopolitiek zo vaak krachteloos geloof in de weg van diplomatiek overleg en in de waarden van het internationale recht en van het streven naar universele rechtvaardigheid.
Het is 28 juni 2024. Terwijl ik deze recensie afrond, komt het volgende bericht binnen: ‘De defensie-industrie in de Europese Unie heeft zowat 500 miljard euro nodig in de komende 10 jaar om het hoofd te kunnen bieden aan de Russische bedreigingen. Dat heeft Europees Commissievoorzitter Ursula Von der Leyen vrijdagochtend vroeg gezegd tijdens een persconferentie aan het einde van de Europese top.’ In het huidige tijdsgewricht, waarin het oorlogsdiscours luidt weerklinkt, serveren velen wellicht de boodschap van Gerard Bodifée af als volstrekt naïef. Wie de geschiedenis van oorlogen kent en de persoonlijke trauma’s die daar altijd uit voortvloeien, zal ze echter lezen als een aanstekelijke aansporing tot een hoogst noodzakelijke paradigmawisseling.
Recensie: Oorlog. Hoelang nog? van Gerard Bodifée door Guido Vanheeswijck
Reacties
Maarten Boffé
‘Bodifées pacifisme is principieel, niet strategisch’. Niet strategisch?
‘Heeft men voldoende aan een immanente bron of is er behoefte aan een transcendente rol?’
In beide gevallen kan het antwoord een Christelijk transethisch optreden zijn.
Een mooie, gepaste recensie!
Je reactie zal pas verschijnen na controle op spam. Dat kan een paar uren of dagen duren.