Poëzie, Recensies

Op de rand van buitenspel. Twee bundels van F. van Dixhoorn

Sommige dichters stellen hun lezers wel erg op de proef. Het kan gaan om een eigenzinnige stijl of om een bijna onnavolgbare inhoud, of om beide. F. van Dixhoorn is zo’n dichter. In elke nieuwe bundel neemt de rol van het wit op de pagina alleen maar toe. De twee nieuwe uitgaven, de kat van de muziekschool en het doel van de opticien, spannen wat dat betreft de kroon. De zinnen in deze werken worden letterlijk van de pagina’s verdreven; ze staan meestal onvolledig aan de linkerkant van de bladzijde tegen de kantlijn afgedrukt. Ook woorden zijn vaak maar ten dele te lezen. De betekenis van de woorden komt in dit werk serieus onder druk te staan en het is de vraag of dat een bedreiging is of dat er iets anders gloort. Dit is poëzie op het scherpst van de snede – of, in voetbaltermen uitgedrukt, waar Van Dixhoorn zo van houdt: op de rand van buitenspel. Hulde aan de nieuwe uitgever, het balanseer, die de ontwikkeling van dit oeuvre wil blijven ondersteunen door de bundels uit te geven, wetende dat het recente werk van Van Dixhoorn alleen voor geoefende lezers behapbaar zal zijn.

 

Tegen het postmoderne denken

Ik volg deze dichter al vanaf de jaren negentig, toen zijn eerste bundels verschenen. Ik deed verslag van mijn bevindingen in een nummer van het tijdschrift Yang (nr.2, 2004), waarin een dossier aan het werk van Van Dixhoorn was gewijd; het stuk is in een aangepaste versie ook opgenomen in mijn essaybundel Geachte afwezigen, (2017). In dit boek bespreek ik de dichter ook als representant van een generatie dichters die debuteerde in de jaren negentig, de hoogtijdagen van het postmodernisme. Onder invloed van dit indertijd dominante filosofische denken was de wereld steeds meer gefragmenteerd geraakt, omdat iedere notie van een essentie failliet was verklaard. Het wezenlijke ervaren van de realiteit was daardoor onmogelijk geworden, ons innerlijk was steeds meer ten prooi gevallen aan een gevoel van afwezigheid en leegte. In mijn ogen zochten meerdere dichters in de jaren negentig, ieder op zijn of haar eigen wijze, naar manieren om onder het juk van het postmoderne denken en ervaren uit te komen.

Als oplossing voor deze traumatische ervaring zag ik bij al deze dichters een fixatie aanwezig op de verbindende kwaliteiten van de taal, in hun poëzie kwam de realiteit opnieuw tot aanwezigheid. Ik sprak in dat opzicht dan ook van aanwezigheidsstrategieën. Bij Van Dixhoorn zag ik meerdere technieken werkzaam om dat te bewerkstelligen, waartoe telmechanismes, herhalende woorden en zinnen, en een perspectivische benadering van de werkelijkheid behoorden.

Je kunt je terecht afvragen of in het nieuwe werk van Van Dixhoorn nog steeds wordt gestreden tegen de ervaring van afwezigheid die het postmodernisme teweegbracht. Deze filosofie heeft zijn dominantie en pregnantie anno 2024 misschien verloren door het turbulente wereldgebeuren in de laatste twee decennia waarin de ene na de andere crisis (van banken en het klimaat, door corona of oorlogen, de dwang van sociale media en de opkomst van artificiële intelligentie) ieder relativisme heeft weten te weerleggen. Al die crisissen bij elkaar zorgden voor een opeenstapeling van negatieve aanwezigheid. Het gevoel van afwezigheid en leegte liet zich stilaan niet meer als een trauma ervaren dat bestreden moest worden. Mogelijk is er sprake van een verrassende omkering van alle waarden die de tijdgeest voor ons in petto heeft. Afnemende aanwezigheid zou in deze tijd wel eens een ervaring kunnen zijn waarnaar verlangd wordt, omdat aanwezigheid hoofdzakelijk geassocieerd wordt met elkaar opvolgende crisissen. De ontologie of zijnsleer lijkt in diskrediet te zijn gebracht. Hier toont zich de behoefte en misschien wel de noodzaak van een politieke of maatschappelijke tegenbeweging om aan het begrip aanwezigheid een nieuwe positieve invulling te geven die alle crisissen overstijgt. Voor de poëzie, waaronder die van Van Dixhoorn, zie ik ook een meer verinnerlijkte, filosofische benadering weggelegd waarin afwezigheid in haar meest extreme vorm, die van de leegte, een voedingsbodem kan zijn voor een mogelijk nieuwe oriëntatie op de ervaring van aanwezigheid.

 

Hernieuwde oriëntatie

Hoe moeten we als lezer omgaan met de overweldigende hoeveelheid wit om de schaarse woorden heen in de twee nieuwe publicaties van Van Dixhoorn? Gesteld dat die woorden en dat wit verwijzen naar de weergave van de realiteit buiten de taal, dan valt meteen op hoe leeg deze wereld is. De publicaties zijn niet in de traditionele boekvorm uitgegeven, maar in de vorm van cassettes waarin een aantal geniete losse katernen zijn opgenomen. De eenheid van het boek is hier losgelaten, alsof er nog wel degelijk van een gefragmenteerde opvatting van de realiteit sprake is die het postmodernisme kenmerkt. De bundel de kat van de muziekschool bevat zes katernen die met genummerde ‘Velden’ zijn aangeduid. Het eerste en het vijfde veld ontbreken. ‘Veld 4’ krijgt veelzeggend de aanduiding ‘(verre uittrap)’ toegevoegd; de relatie met de bundel Verre uittrap (2017) is daardoor onmiskenbaar.

‘Verre uittrap’ is een term uit de voetbalwereld. Voor het woord ‘veld’ geldt hetzelfde. Binnen deze sport wordt ook wel het begrip ‘speelveld’ gehanteerd. Dat is een mooie bijkomstigheid voor de poëzie van Van Dixhoorn, waarin de woorden hun spel spelen naar regels die voor de lezers misschien wel niet te doorgronden zijn. Wij zijn aanvankelijk als lezende supporters getuigen van een strijd op papier die wordt geleverd tussen de aan- en afwezigheid van de woorden. Vooral de afwezigheid ervan fascineert en roept de vraag op naar wat de functie is van al die leegte op de pagina’s? Naar wat voor een werkelijkheid verwijst die? Verwijst zij überhaupt nog naar een realiteit? Doemt achter afnemende aanwezigheid niet het spook van het nihilisme op? Blijkt de fragmentatie van de werkelijkheid die het postmodernisme in de jaren negentig teweegbracht, met de fnuikende ervaring van afwezigheid tot gevolg, gewoon door te woekeren aan de basis van ons wereldbeeld?

In de kat van de muziekschool is ‘Veld 4 (verre uittrap)’ het meest opmerkelijke katern: het bevat drieëntwintig bladzijden die allemaal leeg zijn. Drieëntwintig lege bladzijden, wat moeten we daar als lezer mee?! Eerder al, in mijn bespreking van de bundel Verre uittrap op De Reactor, gaf ik een ontologische verklaring aan dit begrip uit de voetballerij. De dichter probeert als doelman de bal vanuit de taal zo ver mogelijk in het speelveld van de realiteit buiten de taal te schieten, tot bij een ploeggenoot, die, in het beste geval, een doelrijpe kans meteen in een doelpunt weet om te zetten. Wij zijn als lezer die ploeggenoot; het doelpunt wordt gemaakt als we betekenis aan de onaffe zinnen en woorden hebben weten toe te kennen. Maar in ‘Veld 4’ lijkt de bal over het speelveld heen te zijn geschoten. De lezer bladert mogelijk gefrustreerd het katern door op zoek naar woorden, zinnen of zinsdelen die betekenis kunnen genereren, maar stuit alleen maar op een ondoorgrondelijke leegte. De lezer voelt zich, naar de titel van deze poëziecassette, mogelijk als de kat van de muziekschool. In die hoedanigheid verlangen we een wereld te betreden die zich aan ons voordoet als een muziekschool. De vraag is wel of de kat het meest geschikte dier is om die wereld te ontdekken. Geritsel, dat mogelijk wijst op prooi, is aan hem besteed, maar muziek absoluut niet. En wat blijkt: in de bundel is geen kat aanwezig. Armzalige schepsels zijn wij zo, buitenstaanders met het verlangen om de wereld als een muziekschool op te vatten of die daartoe om te vormen. In ons verlangen naar een leefbare wereld verlangen we ernaar dat poëzie en muziek samenkomen. Maar als wij katten van de muziekschool zijn, is deze romantische droom voor ons tot mislukken gedoemd.

De vraag rijst in hoeverre Van Dixhoorn geïnteresseerd is in die romantische droom. Helemaal onmuzikaal zou ik het werk van Van Dixhoorn niet willen noemen. Zie deze passage waarin wordt gepreludeerd op de letters uit het eerste woord:

 

mits.’

als ‘t ‘m is.’

als het mis is.’

 

Maar over het algemeen zijn de omstandigheden in het oeuvre van deze dichter zo alledaags dat je bijna van banaal zou kunnen spreken. En dat zou je ook van de muzikale verwijzingen in de twee recente werken kunnen zeggen. Vrijwel aan het begin van het eerste katern van het doel van de opticien staat een regel met een (zeldzame) volzin afgedrukt:

 

het is stil aan de overkant.’ Het is stil aan de overkant.’t.’t.’

 

Deze uitdrukking kennen we van spreekkoren in een voetbalstadion als de tegenpartij op achterstand is gezet. Het is taal die we in het algemeen niet met poëzie associëren, maar voor Van Dixhoorn is dat geen probleem.

 

Van voetbal naar zen

In mijn vorige bespreking voor De Reactor schreef ik over de Verzamelde haiku’s van de Japanse dichter Matsuo Bashō (1644-1694). In ultrakorte gedichten is daarin eveneens sprake van een bijzondere vermenging van uiterst alledaags taalgebruik en een geesteshouding die van een lucide verhevenheid getuigt. Beide dichters streven naar een intense verbondenheid van die twee sferen in hun poëzie. Het veld van de leegte is ook bij beide dichters ervaarbaar, waardoor de starre grens van alle identiteiten wordt opgeheven of, anders gezegd, waarin bewustzijn en wereld en ook de dingen in de wereld onderling met elkaar verbonden zijn geraakt. In het zenboeddhisme, waardoor de gedichten van Bashō zijn beïnvloed, heet dat: wederzijdse doordringing.

Ik wil niet beweren dat Van Dixhoorn direct door deze oosterse manier van denken is beïnvloed, maar kenmerken daarvan zie ik wel degelijk in zijn nieuwe poëzie terug. De katernen die in de kat van de muziekschool met het begrip ‘Veld’ worden aangeduid komen misschien nog wel voort uit de alledaagse wereld van het voetbal, getuige de uitdrukking ‘verre uittrap’ of het gebruik van het woord ‘winst’ en de woorden ‘tien.’ tien.’, dat vanaf de tribunes wordt gescandeerd als het aantal doelpunten van de eigen club de tien begint te naderen, als ultieme vernedering van de tegenpartij. Ook passages uit het doel van de opticien getuigen daarvan: ‘zo / neerlegt / tegen de touwen zeg’ en het herhaalde ‘wij staan bovenaan.’ Maar misschien nog wel meer woorden of zinsdelen uit deze bundel komen op mij over als gerelateerd aan het zijnsdenken, zoals:

 

r

moet zijn

een ding nog

 

Of:

 

r

rijk aan

toegenomen) dan afgenomen

)

 

De geïsoleerde letter ‘r’ in beide citaten leest als ‘er’, wat een ontologische lading heeft. De schrijfwijze ‘r’ suggereert ten opzichte van ‘er’ afnemende aanwezigheid. En ook het geïsoleerde haakje sluiten in het tweede citaat getuigt van zijnsverlies. Toch lijkt dit ‘plukje’ tekst geen traumatische verwerking te zijn van een al dan niet door het postmodernisme veroorzaakte ervaring van afwezigheid. ‘rijk aan’ en ‘toegenomen)’ zinspelen positief op een overvloedig aanwezige realiteit, hoewel onbenoemd blijft waaruit die bestaat. En ook het haakje sluiten op de laatste regel lijkt de afsluiting te zijn van iets wat concreet aanwezig is, hoewel misschien wel in afgenomen vorm, waarop het slot van de voorlaatste regel zinspeelt.

Ik lees deze woorden toch min of meer in elkaars verlengde (bijna onontkoombaar, onze psyche is daarop ingesteld). Ze bezitten, zo onder elkaar geplaatst, wel degelijk een betekenissamenhang. Ik lees in deze woorden een overgang van een op het veld van het zijn naar het veld van de leegte georiënteerd denken en ervaren. Dat wordt in mijn ogen bevestigd door de daarop volgende pagina’s. Op de eerstvolgende bedrukte pagina staat: ‘r’ (uitgesproken als ‘er’), vervolgens ‘plukje’ (als miniem stukje tekst), dat wordt bevestigd door het daaropvolgende:

 

plukje

na gedane

dit soort zaken

 

Vervolgens:

 

4.    nodig

 

En:

heel anders aan)

 

Het katern wordt vervolgens treffend afgesloten met twee keer een haakje sluiten op twee afzonderlijke pagina’s. Een bijna verhalende lezing van de opeenvolgende citaten maakt de pagina ook qua betekenis steeds leger: ‘na gedane / dit soort zaken’, noodzakelijk uitgevoerd, blijft er een plukje tekst over dat heel anders aanvoelt qua realiteitsbeleving; daarin lijken de plukjes tekst uit de bundel wel wat op de haiku’s van Bashō, waarin met minimale middelen de wereld ook ‘anders’ wordt getoond. Dat Van Dixhoorns poëzie een verhalende lezing toelaat, leid ik tevens af uit de volgende zinsnede uit het doel van de opticien:

 

zo

met de nauwkeurigheid van het toeval

 

Door die nauwkeurigheid is een verhalende lezing heel goed mogelijk. Verwijst ‘4. nodig’ in bovenstaand citaat in dit opzicht naar ‘Veld 4’ van de kat van de muziekschool, waarin leegte de enige realiteit is? Door de verre uittrap die hier vanuit de taal wordt uitgevoerd, vliegt de bal zelfs over een vijfde veld heen, het veld dat niet wordt genoemd in deze uitgave.

De aanwezigheid van een immense en indringende leegte in een geschrift doet denken aan Het temmen van de os (1991), dat is gebaseerd op tien verzen van de Chinese zenmeester Kakuan (12 eeuw) die door de Japanner Tomikichiro Tokukiri van prenten zijn voorzien. Het boekje staat op naam van Nico Tydeman, die het heeft vertaald en becommentarieerd. Het toont de weg naar verlichting in het zenboeddhisme, waarin de os symbool staat voor de geest die getemd moet worden. De eerste zeven hoofdstukken zijn gericht op de os. Eerst wordt die gezocht, dan, bij het zien van de sporen en daarna van het beest zelf, gevangengenomen en vervolgens getemd. In fase 7 wordt de os vergeten en staat de mens alleen, die (in fase 8) ook zichzelf moet vergeten om tot verlichting te komen. De afbeelding die hierbij hoort is de beroemde met één penseelstreek geschilderde lege cirkel, die in het boeddhisme voor verlichting staat. Maar in het zenboeddhisme is de ontwikkeling daarmee nog niet voltooid. Fase 9 toont een bloeiend boompje aan een rivier, waarbij te lezen staat: ‘Teruggekeerd tot de oorsprong’. En fase 10, als eindfase van deze geestelijke ontwikkeling, toont een oude man op weg naar de markt die met een lach om de mond een jongen een kruik met drank aanbiedt. Het is verbluffend om te zien hoe vriendelijkheid en hulpvaardigheid in een totaal alledaagse situatie hier het hoogste stadium van verlichting vertegenwoordigen. Of in de twee gedichten van Van Dixhoorn ook zo’n geestelijke ontwikkeling wordt doorgemaakt valt te bezien.

 

Terechte vergelijking?

Gert de Jager publiceerde recentelijk Het is stil aan de overkant (2024), een kleine studie over de twee nieuwe werken van Van Dixhoorn. Hij vermoedt dat ‘het grote doel dat hij heeft (…) zich in metafysische regionen lijkt op te houden’. Dat is precies ook mijn intuïtie, waarop ik graag verder voortborduur met een zenboeddhistische insteek. De uit het voetbal afkomstige uitdrukking ‘Het is stil aan de overkant’ heeft in principe een weinig verheven inhoud. Maar een metafysische interpretatie is wel degelijk mogelijk, vergelijkbaar met de prachtige uitdrukking in een gedicht van Johann Wolfgang von Goethe (1749-1832): ‘Über allen Gipfeln ist Ruh.’ Rust is er te vinden boven de bergen en stilte aan de overkant van het speelveld. En de ultieme stilte is er waarschijnlijk te ervaren als leegte. In Het temmen van de os is de ervaring van leegte niet het einddoel op het spirituele pad, het is van wezenlijk belang dat zij in contact blijft of komt met de realiteit van alledag. Waar het op aankomt is dat de starre identiteit van het zelf en de dingen in de wereld zich oplost en doordrongen raakt van een wederzijdse relatie, de ervaring dat alles met alles verbonden is.

Het oplossen van identiteit komt in het nieuwe werk van Van Dixhoorn op verschillende manieren tot uiting. Het meest in het oog springende kenmerk daarvan is het feit dat zinnen tot over de randen van de pagina’s lijken geduwd zodat ze niet meer volledig zijn te lezen en te interpreteren. Daarnaast zijn woorden ingeklonken tot soms slechts een enkele letter: ‘t’ voor ‘het’ en ‘r’ voor ‘er’. Ook woordherhalingen getuigen van een oplossende identiteit of van een vorm waarin onderscheid is opgetreden. Zo staat er in ‘Veld 6’ uit de kat van de muziekschool ‘ze ze’ geschreven in plaats van het enkelvoudige ‘ze’ en ‘‘t. ‘t’ als een tweemaal afgekort ‘het’. Hier is sprake van identiteit en differentie, om met de filosofische termen van Martin Heidegger (1889-1976) te spreken, hetzelfde en niet hetzelfde. Binnen de identiteit is er onderscheid opgetreden, er is ruimte tussen de twee gelijke polen ontstaan. Heidegger omschrijft deze openheid met ‘zijn’, binnen het zenboeddhisme is er sprake van ‘leegte’.

 

Na de leegte

Op deze plaats is het interessant om te zien of er bij Van Dixhoorn na het katern van de kat van de muziekschool waarin de leegte volledig de toon zet (‘Veld 4’) van een verbondenheid sprake is met de natuur in haar prille aanvang en de vriendelijkheid en behulpzaamheid in de alledaagse omgang met andere mensen, de twee hoogste stadia in de ontwikkeling van de geest in Het temmen van de os. De eerste woorden na het woordloze katern tonen een opmerkelijke relatie van overeenstemming met en vertrouwen in de realiteit (of drukken ze vooral het verlangen daarnaar uit?):

 

goedkomt

goed komt

 

Iets verderop staat het woordje ‘zie’ op een verder lege pagina. De aanwezigheid van wat ‘goedkomt’ of dat wat ‘goed [is] komt’, lijkt daarmee binnen het gezichtsveld aanwezig. Het zou overeen kunnen komen met fase 9 uit Het temmen van de os, waarin de natuur in haar prille ontluiken zichtbaar is en waarin alles met alles verbonden is. Verbondenheid toont zich ook als niet veel verderop de uitdrukking ‘van en aan elkaar’ volgt en, na een aantal lege bladzijden, dit stukje tekst volgt:

 

zij dank

met recht

familie zeg

 

Veelzeggend: een dankzegging, mogelijk omdat er ‘met recht’ van ‘familie’ gesproken kan worden; twee bladzijden verder volgt er ook nog eens de constatering: ‘hetzelfde/bij deze dan’.

Het hoogste stadium in het proces van verlichting in Het temmen van de os (fase 10) voert terug naar de mensenwereld en wordt met ‘Met helpende handen naar de markt’ omschreven. Met de ervaring van verlichting in het achterhoofd is de hoofdpersoon teruggekeerd in de realiteit van alledag. Binnen het zenboeddhisme, als het bewustzijn en de dingen wederzijds van elkaar doordrongen zijn, bestaat er geen vijandschap meer. Het gaat erom de mensen om je heen vriendelijk en hulpvaardig tegemoet te treden. Ik meen deze ontwikkeling en vorm van zachtmoedigheid in het doel van de opticien te herkennen:

 

het tumult tot geroezemoes

reikt

tot aan de zomer

 

Is de opticien in deze bundel de zenmeester die ons beter leert zien, de ogen laat openen? In het tweede katern lees ik:

 

ongeacht

blijf weet

 

Drie veelbetekenende woorden geïnterpreteerd vanuit een spirituele invalshoek: ‘ongeacht’ de (onvolmaakte) wereld om je heen (zie ‘het tumult’ uit het vorige citaat), ‘blijf’ waar je bent en ‘weet’; ‘het weet’ staat ook al in het eerste katern. De inhoud van dit weten wordt niet prijsgegeven, maar het citaat lijkt te getuigen van een bevrijdend inzicht: het is een oproep om te blijven waar je bent en ontlast je van moeizaam verder zoeken. In deze toestand laat de wereld zich ervaren als een vriendelijk ‘geroezemoes’.

Opnieuw citeer ik een ogenschijnlijk alledaags zinnetje dat uit voetbalkringen afkomstig is: ‘wij staan bovenaan.’ Dat zinnetje komt meerdere malen voor in het doel van de opticien. In het derde katern pik ik het woordje ‘uitgerust’ op en (opnieuw) de zinsnede ‘het ziet’, dat tweemaal voorkomt in katern drie. Weten en zien, zien en weten, allebei even belangrijk, wederzijds doordrongen van elkaar? En in het voorlaatste katern citeer ik nog een ‘plukje’ tekst dat in mijn ogen filosofisch heel veel prijsgeeft:

 

goed

.’ aanwezig

.’ er dan zijn

zijn

 

‘goed’ en ‘zijn’ verenigd! Dat is in mijn ogen de metafysische invulling van het alledaagse zinnetje ‘wij staan bovenaan’. De robuustheid van het zijn wordt bevestigd met:

 

aanwezig

van alle kanten

houdbaar/fort

 

Genoeg over mij

En dan verplaatst de aandacht zich naar de medemens: ‘fort/u staat er niet alleen voor’. Hoe sterk wil je het hebben! Aanwezigheid, van alle kanten houdbaar, als een fort. En dan verdedig je dat fort ook nog met anderen. Waar wordt dat fort tegen verdedigd? Tegen aanvallen van buitenaf, tegen andere mensen of meer metafysisch gedacht: dreigende afwezigheid? Het laatste katern van het doel van de opticien toont overgave aan de ander:

 

gewilliger te geven.’

als ze opstaat.’

 

Ze? Is hier sprake van een liefdesrelatie? De volgende tekst spreekt over een koe. De tekst daarna deelt mee: ‘ze schijnt je te mogen.’ De voorlaatste reeks sluit af met: ‘maar genoeg over mij.’’ En de slotreeks begint met:

 

toen.’

gingen ze samen verder.’

 

‘Verbondenheid alom’ is het hoofdstuk waarmee Gert de Jager zijn kleine studie over de laatste twee uitgaven van Van Dixhoorn beëindigt. Of er van verbondenheid tussen mensen sprake is, tussen mens en dier of tussen dieren onderling: op zijnsniveau is dat allemaal mogelijk. In de filosofie van zen is alles met alles verbonden. Het lijkt een innerlijke ervaring te zijn waarover gesproken wordt, een mystieke ervaring zelfs, waarover eigenlijk niet te spreken valt: ‘zonder veel te zeggen.’/ maar van binnen.’ De slottekst leest als een afsluiting van alles, misschien wel van de twee uitgaven samen:

 

van binnen.’

hebben ze.’

het prettige gevoel.’

dat ze bij elkaar hoorden.’

 

Hoewel elke regel eindigt met een aanhalingsteken, dus als het einde van afzonderlijke citaten gezien kan worden, lezen de vier onder elkaar staande regels ook hier weer ‘met de nauwkeurigheid van het toeval’ als een coherente zin. De zinsdelen lijken zelf ook het prettige gevoel te hebben dat ze bij elkaar horen. De harmonie die dit fragment uitstraalt uit zich ook in de plaatsing van de tekst op de bladzijde: nog wel links tegen de rand ervan, maar bij uitzondering in het midden. Een waardig einde van dit poëzieproject en ook een bevredigend slot voor mijn filosofische interpretatie van dit werk. Afwezigheid voerde mij via het postmodernisme naar het leegtebegrip van het zenboeddhisme. Dit leidde van vervreemding van de wereld naar verbondenheid van alles met alles, juist ook naar het samengaan van leegte en zijn, en van alledaagsheid en een geestelijke staat van verlichting, die men met de aanvaarding van alles zou kunnen omschrijven en zich op werelds niveau uit in vriendelijkheid en hulpvaardigheid ten aanzien van de medemens.

Het blijft natuurlijk de vraag of een zenboeddhistische interpretatie van dit werk legitiem en houdbaar is, maar ik vond genoeg aanknopingspunten om deze vergelijking aan te gaan. Verder zullen er vast lezers zijn die mijn min of meer lineaire en klassieke leeswijze betwisten. Ik zie mijn lezing en duiding desondanks als een zinvolle poging om deze minimalistische en conceptuele poëzie te laten ontsnappen aan wat haar het meest bedreigt: dat zij als bloedeloos terzijde wordt geschoven. Van Dixhoorn schrijft wel degelijk geëngageerde poëzie die de gehele werkelijkheid hartstochtelijk beaamt, in haar zichtbare aanwezigheid en haar ervaarbare leegte.

 

het doel van de opticien, het balanseer, 2024, ISBN 9789464776706

de kat van de muziekschool, het balanseer, 2024, ISBN 9789079202997

Geplaatst op 17/09/2024

Tags: de kat van de muziekschool, F. van Dixhoorn, Gert de Jager, het doel van de opticien, Kakuan, Matsuo Basho, zenboeddhisme

Categorie: Poëzie, Recensies

Naar boven

Reacties

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Je reactie zal pas verschijnen na controle op spam. Dat kan een paar uren of dagen duren.