In het begin van Lieke Marsmans (1990) prozadebuut Het tegenovergestelde van een mens herinnert hoofdpersoon Ida zich hoe ze als kind samen met haar ouders naar het nieuws luisterde op de radio:
Er was een oorlog gaande in voormalig Joegoslavië, week in week uit deden journalisten verslag van de massamoorden en -verkrachtingen. Op een gegeven moment zei mijn moeder dat de mens door en door slecht was, hakte vervolgens een winterpeen in tweeën.
Deze uitspraak blijft Ida bij. Als mensen slecht zijn, concludeert ze die avond in bed, dan moet zij het tegenovergestelde van een mens worden om goed te zijn.
De vraag hoe dat te doen sluimert door het hele boek heen. Op haar negenentwintigste is Ida net afgestudeerd als aardwetenschapper. Ze is aan het daten met Robin (v), een literatuurwetenschapper die zich bezighoudt met de pessimistische Italiaanse dichter Giacomo Leopardi. Om het gat na het afstuderen te vullen, schrijft ze zich in voor een stage in Italië, waar ze aan het werk gaat bij een project om een stuwmeer op te blazen om zo de natuurlijke watertemperatuur in een rivier te herstellen.
Het plot is vrij eenvoudig en Marsman onderbreekt de verhaallijn voortdurend om Ida te laten nadenken over moraliteit. Hoewel het boek op de markt is gebracht als roman, bestaat Het tegenovergestelde van een mens voor bijna de helft uit gedichten, overpeinzingen, citaten van andere schrijvers en persoonlijke essays. Marsman heeft zich al bewezen als dichter, maar hier laat ze zien dat ze ook een uitstekend essayist is: systematisch, duidelijk en ruimhartig zonder sentimenteel te worden.
Ida probeert een balans te vinden tussen dom optimisme en fatalisme in een wereld waarin zo vaak, zo veel fout gaat en waarin mensen elke dag collectief besluiten de planeet te vergiftigen. Halverwege het boek zit ze met Robin op de bank te kijken naar een talkshow waarin een vrouw millennials omschrijft als lui en cynisch. Ze denkt het volgende:
Zou ze er wel eens bij stil hebben gestaan dat apathie ook het gevolg van het wél hebben van waarden zou kunnen zijn? Mijn apathie is een gevolg van hoe de generatie van mijn ouders de wereld achterlaat, mijn cynisme een uiting van verslagenheid: ik gebruik cynische grapjes om me staande te houden in een wereld waar ik niet voor gekozen heb, nooit voor zou kiezen, maar waar ik geen weg uit zie. Want wat we de generatie vóór ons ook kwalijk nemen, haar leiders hebben het verdomde goed geregeld. Een systeem bedacht dat zo goed in elkaar zit dat het zijn tegenstanders al bij voorbaat uitschakelt door iedere vorm van tegenspraak als luxeproduct te klasseren. Wie tijd heeft om te protesteren, werkt niet hard genoeg. Wie werkloos is, is lui. Nog even en wie honger heeft zal schuldig zijn.
Al Ida’s overpeinzingen voeren uiteindelijk terug naar de vraag hoe je een goed mens kunt zijn. Ze past deze vraag toe op drie domeinen: romantische liefde, klimaatverandering en solipsisme. Over de liefde vraagt ze zich af of we een ander ooit echt kunnen kennen en echt kunnen toelaten, en als dit zou lukken of we dan niet direct onze interesse in die persoon zouden verliezen. Het is een klassiek onderwerp waar Marsman zich belezen over toont en waar ze weinig nieuws over zegt, maar wel prachtig over schrijft.
Het boek wordt radicaler in de stukken over klimaatverandering en solipsisme, twee onderwerpen die Marsman door de tekst heen apart behandelt en op het einde op een scherpe manier met elkaar verbindt. Tijdens een klimaatconferentie komt Ida tot het inzicht dat we alleen de planeet kunnen redden (dus niet per se de mensheid) als we leren om na te denken over de wereld zonder de mens als het centrum daarvan. Binnen de wetenschap is dit geen nieuw idee (ecofeministen als Val Plumwood bepleiten dit al sinds de jaren zeventig) maar het is enigszins subversief dat Marsman dit opvoert als deel van een roman: een verhaalvorm die doorgaans juist het individu centraal stelt. We moeten buiten onszelf treden als we de aarde leefbaar willen houden, maar door de filosofen die ze heeft gelezen weet Ida dat we dat nooit echt kunnen. Het is de wanhoop van een kikker die zich realiseert dat de hele wereld een pan kokend water is geworden.
Marsmans visie op de mensheid is niet veel optimistischer dan die van Leopardi (typisch citaat: ‘de mensen zijn noodzakelijkerwijs slecht, maar ze hebben zich voorgenomen te denken dat ze het toevallig zijn’ – vergeleken met deze man klinkt Fjodor Dostojevski als Elmo), maar ze is niet bereid om zomaar op te geven. Bovendien heeft klimaatverandering de mogelijkheid geopend dat de mensheid daadwerkelijk kan uitsterven – een vooruitzicht waarmee Leopardi nooit echt worstelde. Het is een guur moreel landschap waar Ida zich doorheen beweegt.
Waar Marsman minder goed in slaagt, is deze intellectuele wereld te vervlechten met de verhaallijn van haar roman. Hier en daar vloeien de overpeinzingen logisch en scherp voort uit het minimale plot, vooral als het om de relatie tussen Ida en Robin gaat, en op dit soort momenten doet het boek denken aan het precieze minimalisme van Renata Adlers Speedboat (1976; heruitgegeven in 2010), waarin de auteur uit een set schijnbaar onsamenhangende observaties een stromend geheel maakt.
Maar vaker lijkt het plot alleen te bestaan om Ida in de buurt te brengen van iets anders waarover Marsman haar mening wil geven. In het eerste deel lijken Ida’s ouders en broer een belangrijke rol te gaan spelen, maar in de tweede helft zijn ze ineens verdwenen. Verhaallijnen worden ingezet en weer losgelaten zonder duidelijke reden. (Marsman geeft zelf toe dat dit niet haar sterkste kant is: in een interview met Sir Edmund noemt ze zichzelf geen ‘goede samenhangende verhalenverteller’.)
Al die uitweidingen gaan vooral ten koste van Ida als personage. Haar stem, haar ideeën en haar persoonlijkheid lijken zozeer op die van Marsman dat ze deel van het behang wordt. Om drie voorbeelden te geven: beiden houden van tennis, beiden zijn gek op vossen, en beiden gebruiken Teletekst als nieuwsbron (ik ken letterlijk niemand anders die dat doet).
Wat de grens tussen auteur en hoofdpersoon nog verder vertroebelt, zijn de twee essays in het boek die eerder dit jaar in De Gids zijn gepubliceerd (‘Rubiks kubus’ en ‘Twee gaten’; de eerste is met minieme wijzigingen opgenomen met de titel ‘Uit de kust’). Deze essays zijn plompverloren tussen het proza geplaatst, en ik weet nog steeds niet of Marsman deze essays nou in de tekst heeft geplaatst vanuit haarzelf als auteur, vanuit de vertelstem, of als overpeinzingen van Ida. Alle drie zijn mogelijk. Het zijn goede essays – dat waren het al toen ze in De Gids verschenen – maar hun functie binnen het verhaal is frustrerend onduidelijk. Hetzelfde geldt voor de gedichten: prima teksten, maar bij welke stem horen ze?
Ambiguïteit over stemmen is niet per se slecht in een roman, maar het is ook niet per se goed, en Marsman geeft nergens aan wat ze wil bereiken met deze vermenging van vormen. Het voelt niet experimenteel of subversief: het voelt rommelig. De enige thematische verklaring die ik kan bedenken, is dat het een poging zou kunnen zijn om de roman minder op één individu te richten, maar als dat zo is faalt ze grandioos in die opzet. Doordat alle belevingswerelden door elkaar lopen wordt het boek juist eenstemmiger.
Dit blijkt wel in de paar aspecten waarop Ida verschilt van Marsman, die de auteur vrijwel helemaal negeert. Hoewel Ida aardwetenschapper is, benadert ze al haar problemen via filosofie en literatuur in plaats van op een wetenschappelijke manier (wat mij betreft de grootste gemiste kans). Ze citeert lang en uitgebreid uit Leopardi, hoewel het haar vriendin is die promoveert op dat onderwerp. Als achtjarige merkt ze het volgende op:
Misschien dat een dergelijke vorm van navelstaarderij een uiting van narcisme is, maar evengoed zou het een uiting van bescheidenheid kunnen zijn. Je bent zelf immers het enige onderwerp waar je autoriteit over hebt. Iedere uitspraak over iets anders dan jezelf getuigt in dat geval van hoogmoed.
Hier is een auteur aan het woord die filosofie heeft gestudeerd, niet een meisje van acht.
Er is aan Lieke Marsman geen grote realistische romancier verloren gegaan. Het tegenovergestelde van een mens is de moeite van het lezen waard vanwege de essays en de gedichten die er in staan. Die zijn uitstekend en ik wou dat er meer van waren.
De vraag waarmee ik achterblijf, is waarom Marsman heeft gekozen voor zo’n vreemde, heterogene romanvorm in plaats van een essaybundel met gedichten erbij. Haar stijl en ideeën zijn er sterk genoeg voor. De keuze voor een roman roept nu allerlei vragen op over de relatie tussen auteur en personage die ze nergens echt beantwoordt en die los lijken te staan van haar vele, ambitieuze intenties met het boek.
Wellicht dat de volgende stap voor Marsman is om een nieuwe vorm te vinden – of uit te vinden – die beter bij haar intenties pas. Maar zoals het er nu voorstaat voelt Het tegenovergestelde als een mens als een tekst die de romanvorm draagt als een slecht zittend paar schoenen.
Recensie: Het tegenovergestelde van een mens van Lieke Marsman door Max Urai
Reacties
Je reactie zal pas verschijnen na controle op spam. Dat kan een paar uren of dagen duren.