Signalement: Loop of Jade – Sarah Howe

Loop of Jade

Sarah Howe

Op 11 januari jongstleden vond in het Londense Victoria and Albert Museum een opmerkelijke primeur plaats: voor het eerst in de 33-jarige geschiedenis van de T.S. Eliot Prize riep de jury een literair debuut uit tot beste dichtbundel van het afgelopen jaar. De prijs – en een cheque van £ 20.000 – werd in ontvangst genomen door Sarah Howe (1983), die met Loop of Jade (2015) een verzameling weerbarstige gedichten heeft geschreven waarin zij haar even hybride als problematische Chinees-Engelse identiteit in kaart brengt. In zekere zin doet Howe dat letterlijk. In meerdere gedichten keert ze terug naar haar geboorteplaats Hong Kong, dat tot 1997 een Britse kroonkolonie was, tegenwoordig een ongemakkelijk bestaan als kapitalistische enclave binnen China kent, en als zodanig symbool staat voor de moeilijk duidbare meervoudigheid van Howes herkomst.

Toegegeven: Howe is zeker niet de eerste jonge Engelstalige schrijver die haar gecompliceerde culturele roots bevraagt en de daaruit voortvloeiende weemoed en ontwrichting lijkt te willen omarmen. De keuze om wederom zulke thematiek te bekronen viel dan ook zeker niet bij iedereen in goede aarde, maar er waren ook tegengeluiden te horen. Naar aanleiding van enkele laatdunkende reacties vroeg Katy Evans-Bush zich in een stuk in The Guardian af of Howe voor de gevestigde orde niet simpelweg te jong, te knap en te gecultiveerd exotisch is. Ter illustratie verwees ze naar de Twitterpoging van Oliver Thring om zijn weinig flatteuze interview met de winnares in The Sunday Times te verdedigen door zijn vrouwelijke critici als hysterische rijmelaarsters af te schilderen, wat eind januari tot de trending hashtag #derangedpoetess leidde.

Hoewel de prijsuitreiking dit jaar vanwege zulke controverses meer in het teken van multiculturalisme dan poëzie kwam te staan, waag ik te betwijfelen of Howe zich met Loop of Jade schuldig maakt aan een soort auto-oriëntalisme, want vanaf de eerste bladzijde lijkt de dichter die authenticiteits- en representatiekwestie juist ook zelf te bevragen. Als motto poneert zij de kolderieke taxonomie die Jorge Luis Borges aan een fictieve Chinese encyclopedie toeschrijft in een van zijn Otras Inquisiciones (1952), en veertien van de zevenendertig gedichten ontlenen hun titels dan ook aan bewust bespottelijke dierenclassificaties als ‘embalmed’, ‘sirens’, ‘fabulous’, ‘others’ en ‘drawn with a very fine camelhair brush’. In navolging van Borges’ reductio ad absurdum, die de arbitraire grondslagen van elke vorm van hokjesdenken ontmantelt, morrelt Howe aan referentiekaders van zowel persoonlijke als maatschappelijke aard. Daarbij blijken vooral de raakvlakken te wringen, maar de schoonheid van de taal biedt uiteindelijk verlossing.

In een gedicht als ‘Crossing from Guangdong’ speelt Howe dat spel: de openingsregel – ‘Something sets us looking for a place’ – suggereert een onontkoombaar verlangen naar een eenduidig thuis, en terwijl de spreker van een Londens café naar Hong Kong wordt gevoerd, lijkt ze in eerste instantie nog de hoop te koesteren om een onmogelijke authenticiteit te kunnen verwoorden: ‘There is / some symbol I am striving for’. Door vervolgens uitgekauwde stereotypen van beide werelddelen naast elkaar te plaatsen, ontmaskert ze echter de ironische aard van haar mijmeringen over zuivere culturele identiteiten: ‘To the humid strains of Frank / Sinatra, unexpectedly strange, I fingered / the single, glossy orchid – couldn’t decide / if it was real’. Howe is dus niet zozeer het getroebleerde kind van twee werelden als wel het kind dat het daadwerkelijke bestaan van die werelden in twijfel trekt.

Het zou in het licht van die kritische poëtica interessant zijn om de exotische beelden die Loop of Jade doorspekken (‘the emperor’s first nightingale’, ‘[t]he tree – a lychee’, ‘Macau, that isle of lotuses’) te deconstrueren, maar minstens zoveel aandacht verdient de tegelijkertijd strenge en speelse taal waarmee Howe die culturele vivisectie uitvoert. Op verschillende momenten suggereert Howe dat haar anti-essentialistische identiteit het talige universalisme waaraan ze zich probeert te onttrekken juist wil uitbuiten. De jeugdherinneringen van haar Chinese moeder spelen hierbij een cruciale rol. In het titelgedicht beschrijft ze het krioelen van kakkerlakken – ‘obscene sucked sweets’ die door het gedeelde toiletblok van hun flat kropen – als ‘things scuttling from some dank, subterranean chamber of the head’. De dubbelzinnigheid van ‘head’, dat ook plee kan betekenen, spreekt daarbij boekdelen. In een van de slotgedichten zet Howe de lezer nog sterker op het verkeerde been wanneer ze beschrijft hoe de eerste jezuïeten die China bezochten de Bijbelse oertaal – ‘Adam’s perfect tongue / that named the animals one by one’ – meenden te hebben hervonden:

As the hopeful missionaries learned to see
in that strangely branching pagan script
the fletched fir of tree, the strung 木
crescent of moon – they found God’s awe 月
in each fabulous character – each one
a nest of lacquer boxes
worlds within worlds
where meaning was a garden
where you could wander forever
in the scent of peach blossom, following the river.

Howe schetst deze oriëntalistische fantasie slechts in geuren en kleuren om haar als naïef essentialisme te kunnen ontmaskeren, want zulk ‘anchoring of sign to thing’ leidt ertoe dat wij ‘like the Jesuits, might forget // words’ tenuous moorings’. Het relativisme van de semiotiek wint het dus van het vage exotisme waarmee Oosterse culturen al te vaak worden beschouwd, en in een later gedicht worden we dan ook met die interpretatieve verantwoordelijkheid geconfronteerd: ‘words should be things you have to digest’.

Dat intensieve taalbegrip hoeft volgens Howe echter niet altijd zwaar op de maag te liggen. Juist het besef dat elke vorm van communicatie kunstmatig, gemedieerd en bovenal eigenmachtig is, kan voor een plezierig mondgevoel zorgen, zoals wanneer de dichter het riedeltje waarmee ze als kind de eilanden van Hong Kong moest leren weer opdreunt:

I rolled their sounds around my mouth
till they were strange again, like savouring
those New Year candies – small translucent moons
waning on the tongue.

De snoepjes uit haar jeugd ontving Howe weliswaar ‘[w]rapped in packages / from home that never came’, maar haar dichtbundel lijkt vooral te willen stellen dat zo’n authentiek thuis onbestaanbaar is – en misschien zelfs onwenselijk.

Chatto & Windus, Londen, 2015
ISBN 9780701188696
65p.

Geplaatst op 12/04/2016

Naar boven

Reacties

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Je reactie zal pas verschijnen na controle op spam. Dat kan een paar uren of dagen duren.