Biografie, Recensies

Taal en humor als intellectuele dolk

Erasmus: dwarsdenker

Een biografie

Sandra Langereis

De zestiende-eeuwse humanist en literator Erasmus droeg grote zorg voor zijn publieke persona. Kosten noch moeite spaarde hij om zijn portret te laten vereeuwigen door uitmuntende kunstenaars als Holbein, Metsijs of Dürer. Maar zijn beste portret maakte hij zelf, met zijn geschriften. Zo liet hij het ook in sierlijke Griekse letters graveren op de portretmedaille die Quinten Metsijs in 1519 van hem maakte: ‘Een beter portret van Erasmus tonen u zijn weken.’

Van die werken is de Lof der Zotheid (1511) veruit het bekendst. Voor velen ís Erasmus de Lof der Zotheid. Nederlandse vertalingen van dit satirische meesterwerk zijn er dan ook in overvloed: maar liefst vijf in de laatste vijftig jaar. En recent verscheen er nog een sprankelende versie van de hand van Harm-Jan van Dam. Die moderne vertaling is nu eveneens uitgegeven in de prachtige zevendelige reeks ‘Verzameld Werk’ waarmee uitgeverij Athenaeum zowat de hele Erasmus toegankelijk maakt voor een breed Nederlandstalig publiek. Erasmus zou hebben gehuiverd: zijn taal was het Latijn. Diezelfde Nederlandstalige lezer kan nu ook het leven van de controversiële humanist van dag tot dag volgen. Uitgeverij Ad Donker bracht immers een integrale vertaling van de 3000 Latijnse brieven van en aan Erasmus op de markt. Kortom: na goed vijfhonderd jaar ligt Erasmus in het Nederlands te blinken. En te lonken.

Zoals historicus Johan Huizinga zijn meesterlijke Erasmusbiografie uit 1924 pas kon schrijven toen Percy Stafford Allen de Latijnse correspondentie in een kritische en geannoteerde uitgave voorbereidde en uitgaf – en veel onbekend epistolair en biografisch materiaal aan de oppervlakte kwam in zijn Opus epistolarum Desiderii Erasmi –, zo was ook nu de tijd rijp voor een nieuwe en frisse biografie. Daarvoor heb je een pen nodig die even virtuoos is als die van Erasmus. En geduldig, hard werk. Historica Sandra Langereis dook zeven jaar lang onder in Erasmus’ oeuvre – zijn Opera omnia tellen om en bij de 10.000 pagina’s –, maar las ook met een kritisch oog de onoverzienbare reeks studies die in de laatste zestig jaar zijn gewijd aan Erasmus’ peripetieën door Europa, zijn tribulaties in theologische disputen, zijn pennentwisten met onwetende nepgeleerden, zijn energieke handschriftenjacht, zijn intellectuele vorming in Deventer en Parijs, zijn zelfstudie van het Grieks en zijn eclatante schrijverschap. Het resultaat is Erasmus waardig: een nauwgezet en meeslepend biografisch relaas van 784 pagina’s, uitvoerige literatuurverwijzingen en noten incluis.

Langereis brengt ook een nieuwe Erasmus. Was tot het onderzoek van Giuseppe Avarucci en Koen Goudriaan in de jaren tachtig niet veel geweten over Erasmus’ vader, dan is nu duidelijk dat die vader, een priester, reeds als kopiist in Italië werkzaam was, er Latijn en Grieks onder de knie had gekregen en zijn weg kende in de humanistische kringen van Ferrara. Hiermee is ook veel verklaard. Het traditionele – door Erasmus zelf gevoede – beeld moet nu namelijk worden bijgesteld dat de jonge Erasmus als een autodidact Grieks had geleerd en ook zichzelf had bekwaamd in Latijnse stijloefeningen aan de hand van drukken die in Deventer op de markt waren gebracht met model-correspondentie van Cicero en tal van vijftiende-eeuwse Italiaanse humanisten. De opvoeding van zijn onwettige zoon werd door Erasmus’ vader – na diens terugkeer uit Italië – met zorg uitgestippeld. Niet zomaar stuurde hij zijn zoon naar de Latijnse school van Deventer. Die werd geleid door Alexander Hegius, zelf leerling van Rudolf Agricola. Dit betekent zoveel als topklasse. Agricola stond en staat geboekstaafd als de eerste geleerde die met de kennis van het Grieks van over de Alpen naar de Lage Landen terugkeerde; Hegius leidde de school aan de IJssel geheel naar de inzichten van Agricola en Italiaanse humanistische pedagogen: aandacht voor en training in het ‘goede Latijn’ met lectuur van literatuur, met oefening in stilistiek en retoriek, maar ook de studie van het Grieks. De jonge Erasmus kon nog maar één ding dromen: naar Italië reizen om er zich te laven aan de bronnen van dat renaissance-humanisme.

Het lot besliste er anders over. Erasmus’ moeder en vader stierven vroegtijdig; zijn voogden stopten hem in een religieuze kostschool geleid door de broeders van het Gemene Leven. Dan kon hij, zodra hij achttien werd, in het klooster. De voogden verbrasten het geld en verkwanselden zijn talent: zij zagen niet dat Erasmus hier zou wegkwijnen. Meeslepend verhaalt Langereis hoe Erasmus hier in deze instellingen probeerde te overleven en, zodra het kon, ook uitbrak. Dat vroeg moed, maar ook offers. Erasmus zou zelf in zijn onderhoud moeten voorzien. Met (privé) lesgeven bijvoorbeeld, en met schrijven. Die weg lijkt eenvoudig, maar leven van de pen was in zijn tijd zo goed als onbestaande. Binnen een systeem van patronage en mecenaat moest Erasmus zien te overleven met kruimels van goodwill. Dit eindeloze verhaal van vallen en opstaan, van bedelen en wachten op wat steun, vormt een van de rode draden in het levensverhaal dat Langereis schetst. Het toont welke onvoorstelbare inspanningen er achter het moeizaam veroverde succes schuilgaan: Erasmus in het leven.

Dat leven wordt door Langereis met krachtige penseelstreken en subtiele schaduwlijnen voor ogen gebracht. Een van de sterke punten in haar zorgvuldig gedocumenteerde biografie is dat ze Erasmus’ tijd bijzonder treffend weet te evoceren. Met oog voor de technische achtergrond en zin voor (welkome) details voert Langereis de lezer door de wereld van de late middeleeuwen. Zo heeft ze zich grondig ingewerkt in de juridische consequenties waarbij onwettige kinderen verwekt door priesters door het leven moesten, maar verwerkt ze met een even diepgaande kennis van zaken ook het kloosterleven van de Moderne Devotie, de handschriftproductie en de opkomst van de boekdrukkunst en de economische strategieën van drukkersbedrijven. Soms is dat aangrijpend. Hoe verliep een reis van Erasmus met de boot en te paard van Londen naar Bazel? Langereis laat ons lezers met de humanist meereizen over de Alpen en laat ons voelen wat het was om de donkere bossen van Duitsland, onveilig gemaakt door roversbenden, te doorkruisen. En hoe was het om zich te midden van tal van pestepidemieën recht te houden terwijl vele vrienden en kennissen rond je bezweken? Builen, etter, slijm, zweetkoorts en angst in gore herbergen met onoprechte uitbaters, in ijskoude zolderkamertjes die met een groot hart worden geleend: we zien Erasmus, we ruiken hem.

Maar ook door de intellectuele netwerken en het humanistenmilieu wordt de lezer kundig gegidst. Langereis doet dat niet door middel van theoretische beschouwingen, wel door aandacht te schenken aan dagelijkse correspondentie en uitwisseling van boeken. Ze blijft haar eigen stem trouw: haar biografie toont Erasmus in zijn leven, niet vanuit het theoretisch-historische oogpunt van de ideeëngeschiedenis. Humanistische idealen, wetenschappelijke methodologieën, pedagogische vernieuwingen, theologische debatten, literaire opvattingen, experimentele Bijbelexegese: ze worden door Langereis meteen concreet gemaakt; de lezer pikt ze impliciet op door met haar Erasmus mee te lezen, mee te denken, mee te leven. Daarbij houdt de biografe telkens ook één oog gericht op praktische omstandigheden en pecuniaire noodzaak. Erasmus mag dan dromen van grote vernieuwingen in Kerk en theologie, dag in dag uit is hij ook verplicht zich te bekommeren om geld. Niet uit geldhonger, wel om te kunnen leven en werken, en om zijn humanistische en literaire aspiraties te realiseren. Langereis’ biografie wordt nooit een hagiografie. De kleine kantjes van de humanist worden niet weggemoffeld, al hadden ze toch ook iets meer aan bod mogen komen. Zijn ego is namelijk niet echt klein.

Erasmus’ zoektocht naar een nieuwe (taalkundige) Bijbelstudie is een verhaal op zich. Het krijgt in deze biografie terecht grote aandacht. Interessant is dat Langereis zich niet verliest in theologische spitsvondigheden, maar helder laat zien wat Erasmus als taalgeleerde voor ogen stond. De Kerkvader Hiëronymus bracht rond 400 n. Chr. een Latijnse vertaling van het Oude en Nieuwe Testament – de Vulgaat. Bij zijn vertaalwerk stootte Hiëronymus op hindernissen: hoe vertaalt men Hebreeuws en Grieks naar (goed) Latijn? Vooral als blijkt dat de brontekst al niet vaststaat en dat handschriften andere tekstlezingen bieden? En als er beeldtaal of idiomatische taal wordt gebruikt? In zijn brieven heeft Hiëronymus zijn ‘vertaal-verhaal’ uitvoerig gebracht, en liet hij ook meekijken in de oplossingen die hij voor deze grote uitdagingen had bedacht. Erasmus’ tocht verliep via zijn idool Hiëronymus. Eerst bestudeerde hij diens briefwisseling, herstelde de hopeloos verknoeide tekstoverlevering en bracht een nieuwe, leesbare Hiëronymuscorrespondentie in druk. Dan zette hij zich aan een kritische lezing van de Vulgaat. Die tekst bleek niet onfeilbaar, en Erasmus schreef die gedachte ook neer. Het hoeft geen betoog dat hij storm oogstte. De hele theologie – koningin van de wetenschappen – was gefundeerd op de Vulgaattekst. Erasmus’ Novum Instrumentum was een doorn in het oog. De geur van ketterij was waarneembaar… Zeker wanneer blijkt dat Erasmus meer en meer als een te veroordelen medestander van Luther wordt gepercipieerd. Zijn programma van irenisme, kosmopolitisme, christelijk humanisme wordt niet begrepen en verguisd. Ontgoocheld trekt hij zich terug in Bazel en Freiburg, in de hoop daar een rustiger haven te mogen vinden. Nieuwe krachten van religieus fanatisme verscheuren Europa en de Kerk. Erasmus’ wereld is de wereld van gisteren. Zijn vriend Thomas More wordt in Londen in de Tower opgesloten en nadien geëxecuteerd. De verfijnde taal en humor van humanistische taalvirtuozen worden niet meer begrepen. De korte periode van intellectuele openheid en vrijheid waarbinnen opmerkelijke vernieuwingen mogelijk waren, is voorbij.

Taal en humor als intellectuele dolk van de christen-humanist… Want er was niet enkel Erasmus de beeldenstormer en vernieuwer van Bijbel en Kerk. De duizenden spreekwoorden die Erasmus verzamelde en bestudeerde, en waarmee hij in steeds aangroeiende uitgaven van zijn Adagia voor heel Europa de schatkamers van de Griekse cultuur en literatuur heeft geopend. De handboeken waarmee hij Europa leerde schrijven en dat schrijven opnieuw tot een hogere vorm van beschaving en elegantie maakte: in brieven, in conversaties, in dialogen en redevoeringen. In eigen creaties ook van literaire pareltjes zoals zijn Lof der Zotheid, waarmee hij als een nieuwe Lucianus – de Griekse satiricus die hij samen met More in zwierig en soepel Latijn had vertaald – de wereld een spiegel voorhield. Een wereld die nooit klaar lijkt te zijn voor de harde confrontatie met de waarheid. Met een zelfde zwier wandelt Langereis door dit Erasmiaanse landschap van intellectueel en literair spel. De lezer mag meegenieten en zal na 700 bladzijden vaak hebben gedacht: ik moet Erasmus lezen. Daarmee alleen al is Langereis als cultuurhistorisch ambassadeur geslaagd. Ze heeft Erasmus met een eigen stijl en met veel kennis teruggebracht naar lezers van vandaag. Die lezers mogen haar dankbaar zijn.

 

 

 

 

De Bezige Bij, Amsterdam, 2021
ISBN 9789403120317
784p.

Geplaatst op 19/06/2021

Tags: Bijbel, Erasmus, Humanisme, Sandra Langereis

Categorie: Biografie, Recensies

Naar boven

Reacties

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Je reactie zal pas verschijnen na controle op spam. Dat kan een paar uren of dagen duren.