Proza, Recensies

Uit de zak

De dood van een rechter

Lev Tolstoi (vert. Hans Boland)

Voor de zoveelste keer, en bepaald niet met tegenzin: de novelle van Tolstoi die bekendstaat als ‘De dood van Ivan Iljitsj’. Deze keer wordt de hoofdpersoon in de titel aangeduid met zijn beroep, en in de tekst met zijn achternaam, Golovin. Vertaler Hans Boland geeft een interessante motivering voor die keuzes, maar ik raak niet echt overtuigd; de titel en de naam zijn zo diep ingeburgerd, ook in andere Europese talen, dat de wijziging wat aanstellerig aandoet, en zelfs voor verwarring kan zorgen. (Toen ik de eerste aankondiging van de uitgave zag, dacht ik spontaan: hoezo, heeft Tolstoi nog een ander verhaal over de dood van een rechter geschreven?) Maar goed, voor de duur van deze bespreking pas ik me aan. En nu ik toch aan het vitten ben, de blurb noemt, ‘in de woorden van Tolstoj’, Golovin een ‘nutteloos lid van nutteloze instanties’ – maar in de tekst slaan die woorden op Golovins vader, en ze zijn niet zomaar toepasselijk op de zoon.

Voordat ik begon te lezen dacht ik weer aan hoe ik het verhaal had leren kennen, via Pasolini’s film Teorema (1968), waarin het – met woord en beeld – geciteerd wordt. Dat moet je lezen, zei iemand, er is weinig beters geschreven, en ja. Toen ik klaar was dacht ik weer aan de uitdrukking ‘(niet) in de waarheid leven’, die in de jaren tachtig bekend werd door een titel van Václav Havel, op dat moment nog een Tsjecho-Slowaakse toneelschrijver en dissident. Hoe vaag die formulering ook is, ze sprak velen aan, en we wisten wel dat ze niet alleen voor ‘Oostbloklanden’ iets lastigs inhield. Het gezin dat in Teorema dooreengeschud wordt leeft niet in de waarheid, net als Golovin, die aan het einde, hij is dan vijfenveertig, inziet ‘dat zijn hele bestaan verkeerd was geweest, een leugen, bedrog dat het leven en de dood op afstand moest houden, onzichtbaar moest maken’.

 

Tot in de hoogste kringen

Golovin maakt carrière bij justitie. Na zijn eerste promotie en verhuizing trouwt hij, er komen vijf kinderen, van wie er drie vroeg overlijden; die sterfgevallen worden alleen terloops vermeld, maar ze verzieken de atmosfeer in het huwelijk, die na de eerste maanden toch al slecht was. Nog eens twee promoties, met verhuizingen, en dan is Golovin rechter in de hoofdstad. Hij besteedt zelf veel tijd en aandacht aan de inrichting van de nieuwe woning, waar voortaan kennissen uit de hoogste kringen op bezoek zullen komen. Zijn ambt is en blijft het centrum van zijn leven, al beleeft hij het meeste plezier aan kaartavondjes. Maar bij het werk in het huis heeft hij een lichte verwonding opgelopen, en na een tijd blijkt er inwendig toch wat meer aan de hand, Golovin krijgt pijn en een slecht humeur, hij krijgt meer pijn, wordt ziek en zieker, en op het laatst moet hij thuisblijven. Er komen verschillende dokters, met praatjes en pijnstillers en slaapmiddelen maar geen ernstige behandeling. Golovin beseft dat hij gaat sterven, zijn omgeving negeert dat. Hij piekert zich suf en zijn angst neemt toe, waarom moet hij dood, heeft hij misschien verkeerd geleefd? Met die vraag gaat hij een moeizaam gevecht aan, op de duur komt hij tot inzicht en spijt.

De doodzieke Golovin voelt zich alleen, in de steek gelaten. Hij beseft dat hij voor de meesten in zijn omgeving een last geworden is, ervaart hen als onverschillig, huichelachtig en egocentrisch – en herkent daarin de houding die hij zelf heeft gecultiveerd. In zijn herinneringen vindt hij alleen de kindertijd mooi en vreugdevol, in de eerste jaren daarna was er nog wat verwachting, vriendschap en liefde, maar daarna … ‘Hij had zich verbeeld geleidelijk aan steeds hogerop te komen terwijl hij in werkelijkheid steeds dieper wegzonk.’ Maar wat heeft hij eigenlijk verkeerd gedaan? ‘Hij had immers nooit een wet geschonden, hij had zijn leven lang correct gehandeld en het algemeen fatsoen gerespecteerd. // Nee, ik ben nooit werkelijk in de fout gegaan, hield hij zich voor, met een scheve glimlach, alsof iemand hem kon zien en erin zou tuinen.’ Dit vormt lang een barrière voor Golovins inkeer: hij heeft geen persoonlijke schuld, heeft geen zwaardere zonden bedreven dan anderen.

In zijn studententijd had Golovin wel ‘dingen gedaan die hij eigenlijk pure smeerlapperij vond’, maar hij vergat ze toen hij ontdekte dat ‘ook hooggeplaatste lieden’ daar niet vies van waren; als jonge ambtenaar was hij ‘een joviale, geestige en goedmoedige vent’, die ondanks een paar avontuurtjes ‘nooit over de schreef ging’. Na zijn eerste promotie past hij zijn levensstijl aan: door zijn huwelijk met een aardige vrouw van goede familie ‘bewees hij zichzelf een dienst en handelde hij tegelijkertijd conform de normen en waarden van de hogere kringen’. Daarmee is het zwaartepunt van zijn gedrag gegeven: conformisme, aandacht voor uiterlijkheden, schone schijn. Het is veelzeggend dat hij zijn fatale ongelukje heeft terwijl hij druk bezig is met de verfraaiing, het mooi maken, van zijn huis. ‘Een heerlijk nestje’, zegt iedereen: ‘In werkelijkheid zag het er allemaal precies net zo uit als bij alle rijke maar niet superrijke mensen: het soort mensen dat rijk wil líjken. […] Elke persoonlijke toets ontbrak terwijl Golovin zelf dacht dat hij iets bijzonders had neergezet.’ De intieme etentjes thuis of elders met mensen ‘uit de hoogste kringen […] leken allemaal net zo op elkaar als de salons waarin ze gegeven werden.’ En: soms pakt hij na het eten wel eens een boek ‘waarover veel werd gesproken’. Alles is vals.

Als we naar Golovins beroepsactiviteit kijken, wordt het gecompliceerder. Welk genoegen put hij uit zijn ambt? Het gevoel macht te hebben over anderen (verdachten, getuigen), daarnaast de ijdelheid over zijn gewichtige positie, en last but not least het inkomen dat zijn hoge levensstandaard garandeert. Voordat Golovin zijn laatste, ‘spectaculaire’ promotie gaat krijgen (mede dankzij vriendjes, nadat hij een paar keer was ‘gepasseerd’), is hij bereid tot om het even welk werk ‘zolang het maar vijfduizend per jaar opleverde’. Maar het blijft niet bij die antipathieke elementen, hij is geen nutteloze figuur zoals zijn vader – hij geeft zich ‘met huid en haar’ over aan zijn werk, is ‘competent’, ‘secuur’, ‘onomkoopbaar’ … Vol plichtsbesef, en ‘[o]nder “plicht” verstond hij alles wat daaronder verstaan werd door degenen die hoger in rang waren’. En voorts, hij is in ambtelijke aangelegenheden ‘uiterst formeel, zo niet streng’, hij scheidt nadrukkelijk werk en privéleven, hij slaagt erin ‘alles wat niet tot de kern van het gestelde probleem behoorde af te stoten en ook de meest ingewikkelde rechtszaak inhoudelijk zodanig te formuleren dat alleen de buitenkant zichtbaar werd en iedere persoonlijke noot taboe was, want als het erop aankwam waren de uiterlijke vormen heilig, verder niets’. Over zijn laatste baan:

Hoofdzaak was de eliminering van alle rauwe kantjes van de dagelijkse praktijk, aangezien die de normale rechtsgang plachten te verstoren. Elk contact met de medemens moest strikt beperkt blijven tot het officiële, zakelijke vlak […] De kunst om het puur ambtelijke te isoleren van al het andere – het leven – beheerste hij tot in de perfectie, niet alleen omdat hij gepokt en gemazeld was in zijn vak maar ook omdat hij er een natuurlijke gave voor had.

Bekwaam, ijverig, zakelijk …: wat wil je nog meer? Dat het allemaal niet zo positief is als het lijkt wordt duidelijk als Golovin zijn eigen beroepsgedrag terugvindt bij de (misschien niet zo geweldige) artsen die hem bezoeken. Er is de arrogantie, de neerbuigendheid … waartegenover de patiënt/gedagvaarde nauwelijks enige inbreng heeft. En concreter:

Het ging niet om de levenskansen van de patiënt maar om de vraag of hij aan een zwerfnier of een blindedarm leed. Het vraagstuk werd […] opgelost ten gunste van de blindedarm, onder voorbehoud weliswaar, want eerst moest de urine van de patiënt worden onderzocht […]. Allemaal exact zoals Golovin zelf wel duizendmaal, en net zo briljant, zijn licht had laten schijnen over de rechtszaken […].

Golovin beseft uiteindelijk: ‘Het was de dood, en ik maar piekeren over een nier of een darm. Ik wou weten hoe ze die blindedarm konden genezen, maar het was de dood.’ Als ‘slachtoffer’ ziet hij dat het klinische onderzoek een komedie is, ‘maar toch, wanneer de dokter zich over hem heen buigt […] speelt Golovin het spel mee, zoals hij dat ook gewend was wanneer hij tegenover een advocaat zat die hem van alles aan zijn neus probeerde te hangen terwijl ze allebei drommels goed wisten dat hij doelbewust werd misleid’.

Zowel de rechter als de dokter huldigt een nuchtere aanpak van ‘gevallen’, waarbij slechts (onder)delen van mensen – een daad, een orgaan – centraal staan, terwijl de eigen persoon(lijkheid) en die van de ander buiten beeld blijven. In een tegenwoordig niet erg geliefd jargon wordt dat beschouwd als een aspect van de reïficatie, letterlijk verdinglijking, die samenhangt met de kapitalistische arbeidsdeling. Het ‘verkeerde’ van Golovin zat dus niet alleen in zijn egoïsme of hebzucht.

En nee, de fouten zijn niet individueel, het gaat niet om de opgeblazenheid van een enkeling. Andere personages, onder meer in hun reacties op Golovins ziekte en overlijden, voeren evenzeer toneelstukjes op of zijn evenzeer met geld bezig. En ‘iedereen’, wellicht ook de lezer, schermt zich meer of minder af tegenover de nood van anderen; ‘iedereen’ probeert lijden en dood buiten het blikveld te houden, tot ze, misschien, zich opdringen en dwingen tot eenzaam, bitter nadenken.

Dat is de universele dimensie van De dood van een rechter, maar je kunt toch niet zeggen dat Golovin simpelweg een Elckerlyc is, een om-het-even-wie die plotseling geconfronteerd wordt met wat er echt toe doet. De verteller Tolstoi stelt de rechter voor als een vooraanstaand lid van een bepaalde samenleving en van een bepaalde groep of kaste waar hij zelf een diepe afkeer van had, de moderne bureaucratie – en in die zin sluit het werk bijvoorbeeld aan bij Anna Karenina (Golovin lijkt enigszins op Anna’s echtgenoot). We hebben niet te maken met zomaar een ‘gewone man’ (al heeft de schrijver zelf dat wel eens beweerd), maar met een ambtenaar die in de hoogste kringen verkeert. Zijn handelwijze is verbonden met zijn functie in een grote machine, die altijd moet blijven draaien en waarin het werkelijk geleefde leven en de dood niet welkom zijn. De dood is angstwekkend, maar ook: ongepast, onfatsoenlijk – net als die ‘rauwe kantjes van de dagelijkse praktijk’, en net als bepaalde maatschappelijke belangen. De dingen die bedekt moeten blijven.

 

Geboorte

Twee figuren vallen buiten die orde, de ‘lijfknecht’ Gerasim en Golovins jonge zoon Pasja; in de ervaring van de stervende zijn zij de twee enigen die met hem meeleven en hem begrijpen. Pasja is nog een kind, niet bedorven door het milieu, verdrietig en machteloos. Gerasim wast zijn baas en brengt zonder weerzin de stinkende pot weg, bovendien bezorgt hij Golovin verlichting door diens voeten op zijn schouders te nemen en zo bij hem te blijven zitten (iets wat Pasolini ‘overnam’). Zijn woorden en daden representeren een soort onberedeneerde, elementaire ‘menselijkheid’: u bent ziek en hebt hulp nodig, ik heb met u te doen, dit is trouwens mijn werk … Die houding wordt niet gesentimentaliseerd; ze hangt samen met het feit dat deze ‘blozende plattelandsjongen’ behoort tot een andere klasse, die wellicht empathischer ingesteld is, maar ook tot onderdanigheid gedwongen (de eerste keer dat zijn baas hem aanspreekt beeft Gerasim van schrik).

Ik kan hier niet ingaan op de ongelooflijke vertelkunst van Tolstoi, maar alles is perfect. Tweemaal, naar het eind van het verhaal toe, krijgen we het beeld van een zwarte of pikdonkere zak waarin Golovin zich geperst voelt en waar hij worstelend uit wil raken aan de andere kant, en dat lukt ook: het zijn telkens momenten van verdere bewustwording. De tweede keer:

En hij begreep dat de foltering niet bestond uit de verstikkende duisternis zelf maar uit de onmogelijkheid om zich door de bodem van de zak te laten vallen. Dat hij daarin belemmerd werd zolang hij hardnekkig bleef vasthouden aan het idee een correct leven te hebben geleefd begreep hij ook. […] Toen kwam het ogenblik dat hij voelde hoe hij in zijn borst werd gestoten, en in zijn zij, terwijl zijn ademnood nog heviger werd – hij werd door het gat op de bodem geperst. Daar aan het einde, was licht.

Golovin beleeft een nieuwe geboorte, hij kan sterven. En de lezer kan van voren af aan beginnen.

Ik kom nog even terug op de vertaling. Die is heel levendig, maar over de ‘adequaatheid’ ervan kan ik niets zeggen, ik ken geen Russisch. Toch een paar constateringen. Er is een opvallende hoeveelheid woorden die nadrukkelijk tot de overvlotte omgangstaal behoren, zoals versjteren, geheid, hommeles, malheur, een scharrel, een ongeleid projectiel, als de wiedeweerga, de pineut zijn, koekeloeren … Golovin denkt zelfs dat hij zijn hele leven ‘verkloot’ heeft. Die woorden hinderen me doorgaans niet, maar ze zijn opmerkelijk omdat je ze niet terugvindt in andere vertalingen. Er zijn wel meer punten waarop deze tekst soms duidelijk verschilt van andere versies, zoals die van Yolande Bloemen en Marja Wiebes (Tolstoj, Verhalen en novellen 1863-1910, 2015) en de oudere van Tom Eekman (1946). Een paar vergelijkingen met Bloemen/Wiebes (B/W):

– (37, zie hierboven) ‘en ook de meest ingewikkelde rechtszaak inhoudelijk zodanig te formuleren dat alleen de buitenkant zichtbaar werd en iedere persoonlijke noot taboe was, want als het erop aankwam waren de uiterlijke vormen heilig, verder niets’. B/W: ‘en zelfs de meest gecompliceerde zaak in een vorm te gieten waarbij alleen de feitelijkheden op papier kwamen te staan en zijn persoonlijke opinie volledig buiten beschouwing bleef en, bovenal, waarbij alle vereiste formaliteiten in acht werden genomen’.

– (116) ‘Nieuw was het gevoel dat zijn ingewanden werden aangeschroefd, dat er kogels op hem werden afgevuurd, dat hem de adem werd benomen.’ B/W: Er kwam iets nieuws bij: iets drukte en stak en benam hem de adem.’

– (114) ‘Het had, bij tijd en wijle, weleens aan hem geknaagd, heel zwakjes, dat de normen en waarden van de hogergeplaatste ambtenaren tot wier kringen hij was gaan behoren misschien niet waren wat ze leken en dat er er terecht af en toe iets bij hem knaagde. Ook nu nog verjoeg hij instinctief elke gedachte daaraan […].’ B/W: ‘Het was bij hem opgekomen dat die nauwelijks merkbare aanvechtingen om te strijden tegen wat hogergeplaatste personen juist achtten, dat deze nauwelijks merkbare aanvechtingen die hij onmiddellijk onderdrukt had, misschien wel juist waren geweest, en dat al het overige niet juist was.’ (Daarna volgt bij B/W – en bij Eekman – een min of meer herhalend zinnetje waarvoor ik bij Boland geen equivalent zie.)

Nog eens, het komt mij niet toe daarover te oordelen, maar er rijzen wel eens vragen, want literatuur is natuurlijk een kwestie van goede woorden. Je zou soms de indruk kunnen krijgen dat de vertalingen op verschillende bronteksten gebaseerd zijn. Toch lijkt het in dit geval geen enorm belang te hebben: het verhaal is zo sterk dat alle kleine twijfels of irritaties in het niets verdwijnen. Lees maar, toe.

Athenaeum - Polak & Van Gennep, Amsterdam, 2024
Vertaald door: Hans Boland
ISBN 978 90 25316839
120p.

Geplaatst op 14/07/2024

Tags: De dood van een rechter, Lev Tolstoi, Lev Tolstoj, Pier Paolo Pasolini, Teorema

Categorie: Proza, Recensies

Naar boven

Reacties

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Je reactie zal pas verschijnen na controle op spam. Dat kan een paar uren of dagen duren.